vrijdag 26 maart 2010

de man die zijn teennagels knipte

Jozef In Het Kwadraat, een man wiens voorouders vermoedelijk wiskundigen waren, liep ogenschijnlijk tevreden onder een brug. De brug was van staal. Duiven vonden er asiel. Graffitispuiters spoten er graffiti. Condooms werden er gedumpt na nachtelijke avonturen. Jozef keek naar de ingenieuze boogconstructie. Hij dacht aan vroeger, de tijd dat zijn moeder nog leefde.

Het was een zwoele zomerdag. Zo'n dag waar je het hele jaar naar uitkijkt, maar waarop je je - als het eenmaal zover is - vooral ergert aan het stromende zweet en de klotevliegen die erop afkomen. Jozef speelde in de zandbak. Zijn moeder zat op een bankje en breide een sjaal. Jozef keek haar vol liefde aan en dacht: what the fuck breit dat mens een sjaal midden in de zomer? Daarna stortte zijn wereld in; zijn moeder weigerde hem een ijsje.

's Avonds aten ze bloedworst. Het was een prachtige avond om bloedworst te eten, had zijn moeder nog gezegd. Jozef haatte bloedworst. Bloed tot daartoe, maar worst, dat ging hem toch net te ver. Zijn vader, Gustaaf In Het Kwadraat, mompelde iets in de trant van grmbl mmbl vrnkl. Jozef en zijn moeder fronsten hun wenkbrauwen. Daarna luisterden ze samen naar de radio. De radio speelde muziek. De nacht deed wat van haar verwacht werd: ze viel.

zondag 21 maart 2010

de zweep

Het winkelmeisje draagt gele sandalen. De strandbar is gesloten. Twee verdwaalde toeristen raken lichtjes gefrustreerd en maken ruzie. Een reusachtige man zakt ineen bij het eten van zijn laatste hamburger. Mongolen, Chinezen, West-Vlamingen, allemaal rennen ze radeloos rondjes. Ze weigeren om te kijken. Ze weigeren hulp. Hun tegenspelers, ratten en dingo's, wachten rustig af.

Mijn houding blijft dezelfde: mankementen mogen, maar niet vandaag. Laat mij wat gras dat nog groen is. Laat mij het kruis van jezuïeten, zodat ik erin kan trappen als ik daar zin in heb. Hou mij in het oog, nabij het hart. Hou mijn wijstanden maar; ik kan wel even zonder.

De mening van de straat: ridicuul. Geef mij een zweep en ik tem de hele meute. Geef mij een doorsnee dorpeling en ik lach hem vierkant uit. Ook als het een zij is. Een zij met dikke tetten, dat is iets anders. Ja, dat is absoluut iets anders.

vrijdag 19 maart 2010

de gootsteen incluis

Mijn eeuwige droom loopt volgende week ten einde. Ik zal verdrietig zijn noch bang. Ik zal geen bretellen dragen, want dat doe ik sowieso nooit. Welke oelewapper draagt vandaag de dag nog bretellen? Nooit van een riem gehoord, loser?

Mijn zacht en liefdevol karakter komt moeiteloos naar boven als ik de kelderdeur ontgrendel. Het huppelt vrolijk rond als ik de ketting even losmaak. Mijn beste vriend, de dode hond van de buren, kwispelt en kwijlt bij het ruiken van mijn zweet.

Laf en angstvallig als de gemiddelde politicus zal ik mijn schuilplaats pas verlaten als alle sterren gevallen zijn, alle woorden uitgespuugd, alle Kreuners dood en begraven. Wie zal mij opvangen, vol minachting en hopelijk enkele zakken snoep?

vrijdag 5 maart 2010

de gozers

Vroeger, toen ik nog klein en eerlijk was, strandde het leven vaak op de deklat. Mensen lieten hun hoofden hangen van zodra ze de kans kregen. Helaas kregen ze bijna voortdurend de kans. Minstens elke dag. Elke fucking dag.

Ik kon mij moeilijk voorstellen dat het leven bestond uit klagen en zagen. Het hele dorp deed namelijk niet anders. Ze roddelden, zuchtten en steunden. Wisten zij veel dat hun overdreven, irrelevant en volledig onterecht misprijzen ooit zou leiden tot de dood.

Vandaag is het zover: Walter Capiau kamt zijn resterende haren. Hij kijkt omhoog en knipoogt naar het plafond. Het plafond knipoogt verveeld terug.