dinsdag 29 mei 2012

soep voor dummies

Het was een prachtige ochtend. De zon scheen, een zacht briesje streelde de boomtoppen, een kabbelend beekje meanderde rustig tussen boterbloemgele velden. Je ogen fonkelden nog feller dan de sterren die we afgelopen nacht arm in arm aanschouwden.

Ik fluisterde in je malse oren dat Bart De Wever fel vermagerd was de laatste tijd. Dat hij zeker veel stemmen zou verliezen, gewoon door het feit dat hij niet meer de onwaarschijnlijke dikzak was van vorig jaar. Vlamingen stemmen niet op magere populisten. Ze zijn hypocriet en dom, houden van de valse underdog, drogen hun tranen aan de zakdoek van hun overleden grootouders, wiens geld ze verbrassen aan weekendjes in Blankenberge, flatscreens, Audi A4's en deprimerende Ikeabezoekjes. Ze stinken naar ongewassen hond, verwaarlozen hun kinderen door hen alles te geven, dromen van darkrooms vol ongeschoren oksels en hijgende zeugen. Ze gaan vissen of kijken naar de voetbal, geven commentaar op alles en iedereen, zijn nooit tevreden, behalve als ze barbecueworsten vreten op kosten van de buren.

Je keek me aan met een blik vol walging. Je maakte aanstalten om mij te laten zitten, voor eeuwig en altijd, mij voorgoed aan de totale verloedering over te laten, mij terug naar mijn geboortedorp te bannen, tot aan mijn pensioen vastgekluisterd aan inteeltarbeiders en werkloze pseudo-invaliden. Maar je bleef staan.

woensdag 2 mei 2012

de max

Ik wou dat ik honger had, zin in wiskunde, vrienden in Saudi-Arabiƫ. Ik wou dat ik schapen had, blatend in de leegte, kauwend op hun tanden. Mocht ik blauwe ogen hebben, ik zou ermee staren naar Godfried Danneels.

Toen ik vorige week in Londen het gazon van de buurvrouw besproeide met overtollig sperma, moest ik denken aan een rusteloze avond in 1990. Er was een reusachtig onweer gaande ergens op de aardbol, muskieten vlogen driftig heen en weer, mijn mama keek naar het laatavondnieuws en zuchtte niet eens zo diep. Ik lag in bed en maakte mij zo klein als een tennisbal. Pete Sampras zou mij resoluut naar de ballenjongen teruggegooid hebben, zo klein was ik.

Een jongedame hield mij tegen. Ik glimlachte, voelde aan haar borsten en genoot van de regen. Ze vroeg of ik een witte paraplu had. Ik zweeg en keek de andere kant op. Een taxi gleed voorbij. Een snaterende eend vloog blindelings tegen de etalage van de Hema. Ik dacht aan de winter van 1992, toen het op een gegeven moment -5 graden vroor in Sint-Maria-Oudenhove. Zoals altijd dronk de plaatselijke bevolking vaten bier alsof het de laatste avond van hun leven was. Net voor sluitingsuur werd er aan de deur geklopt, hard geklopt, zacht geklopt. Een uitgehongerde kip vroeg trillend op haar poten de weg naar het dichtstbijzijnde postkantoor.