zaterdag 28 juni 2008

zwijgzaam

Ik ben regelmatig in een zwijgzame bui. Dan zeg ik meestal niets. Ik neem waar en luister naar geluiden. Ik kijk en zie beweging hier en daar. Ik voel de wind of de zon. Ik denk aan zo weinig mogelijk. Ik denk aan banale zaken. Ik denk, dus ik denk. Denken is mijn hobby. Ik denk graag. Soms denk ik aan diepzinnige toestanden. Soms denk ik niet. Ik denk meestal wel. Aan van alles. Aan wat was, is en zal. Denken kan deugd doen. Ik hou van denken, maar 't mag niet te ver gaan. Soms is denken niet goed. Dan denk ik liever niet. Maar denken hou je niet tegen. In die zin is denken perfect te vergelijken met worst. Worst hou je ook niet tegen. Niemand is er tegen opgewassen.

een citaat

Mijn grootvader zei op een dag: "Mijn vader zei altijd: 'Mensen citeren is het stomste dat men kan doen,' en ik geef hem groot gelijk!"

ik trok

Ik trok door bergen.
Ik viel in een ravijn.
Ik stierf.

Mijn begrafenis verliep vlotjes. Er waren geen noemenswaardige incidenten. Behalve misschien het voorval met tante Nonneke en nonkel Dré. Nonkel Dré was weer zo zat als een kanon. Tante Nonneke begon te bidden: 'Jezus, Maria, Jozef die in de hemelen zijt...' Nonkel Dré werd altijd woest van haar gebeden, zeker als hij zat was als een kanon. 'Houd uw muil, gij lelijke trut!' schreeuwde nonkel Dré. Waarop nonkel Prospeer en nonkel Dolf zich in de strijd mengden en nonkel Dré het zwijgen oplegden. Ondertussen was nicht Ines gevallen en had neefje Dokus in zijn broek gedaan. Het kabaal was oorverdovend, net zoals op elk familiefeest.

Gelukkig was ik dood en moest ik dit allemaal niet meer meemaken. In de hemel was het rustig: ik zat op een wolk en keek naar links. Allemaal wolken. Ik keek naar rechts: nog meer wolken. Het was hier eigenlijk nogal saai. Ik deed mijn ogen toe en viel in slaap. Ik droomde van het leven en werd even later wakker. Het regende pijpestelen. Wie had dat gedacht?

vrijdag 27 juni 2008

wonderwel

Wiskunde lag hem wonderwel niet zo goed.
Hij stond te kijken naar enkele sterren.
Hij had een buil op zijn achterhoofd.
Een buil als eieren zo groot.

minstens vijfendertig

Walter, Edouard en Frans-Paulenta zaten in een café te praten over de dingen des levens. Plots zei Walter: 'Hoe meer ik drink, hoe vaker ik moet pissen.' De andere twee keken eens naar elkaar en schoten in de lach. Ja, voor dergelijke zinsneden moest je wel bij Walter zijn.

Godfried, een man met een frietkot, bakte vettige frieten. Hij was erom bekend. Alle hoeren uit de buurt gingen bij hem frieten eten. Op een dag zei zo een hoer: 'Godfried, uw frieten zijn goddelijk.' Godfried ontving dit compliment in alle bescheidenheid.

Markske (men noemde hem zo omdat hij nogal klein was) en Jefke (dat was, helaas voor hem, zijn echte naam) keken samen naar de koers. Een coureur viel op de grond en had zich duidelijk bezeerd. Jefke stak een sigaret op. Markske was gestopt met roken.

woensdag 25 juni 2008

aan benny

Ik weet dat je stiekem verliefd op me bent.
Elke keer als ik me voorover buig, voel ik jouw steelse blik.
Mijn viriele geur windt je ongetwijfeld enorm op.
Je kan er ook niets aan doen; verliefdheid overvalt je, grijpt je bij de keel en laat je niet meer los.
Ik heb wel een beetje medelijden met je, zeker nu je me twee maanden niet zal zien.
Het zullen zware maanden worden. Ik wens je veel succes.

een winkel in avondschemerlanddorp

Voor ik het vergeet: een welgemikte kus kan opwindend zijn.
Maar een winkel in Avondschemerlanddorp heeft het moeilijk om te overleven.
Ik vind dat jammer. Echt jammer.

maandag 23 juni 2008

fluks

Ik loop.
Ik loop door velden.
Ik zeg: ooit, ooit zal ik stilstaan.
God, die brave man waar ik niet in geloof, zegt, totaal naast de kwestie: ach, van lopen word je moe.
Ik antwoord in gedachten: hou je kop, man, ik heb je niets gevraagd.
God, barmhartig als hij is, glimlacht liefdevol en fluistert: kerel, nog één keer zo een opmerking en ik zweer u dat ge zult smeken om genade.
Ik zwijg.
Ik zwijg, maar niet voor lang.
Ik zeg, eerder toegeeflijk: das leben kann schön sein!
Waarop god: Duits is nooit mijn sterkste vak geweest op school.

opstand

Ze kwamen allemaal in opstand: de heren, de dames en de zogezegde zaligen van geest. Evert dacht er het zijne van. Hij hield niet zo van opstand. Hij hield wel enorm veel van spruitjes, hetgeen hem redelijk uniek maakte.

Een heer loste een schot met zijn tweeloop. Een venster brak in duizend stukken. De burgemeester riep 'Stop deze waanzin!' maar niemand luisterde. Isabel, de dochter van de dokter, draaide een tong met Mark, de zoon van de apotheker.

Plots vloog een straaljager over. Het bombardement kon beginnen. Evert vluchtte het bos in. Hij hield wel van bossen.

zaterdag 14 juni 2008

overmorgen

Het verscheen bij nacht: de maan.
Alles werd stil: het lawaai, de trilling, het lot.
Zwijgzaam lagen mensen neer: bang, moe, alleen.
Waarom weet ik niet, maar mijn kleine teen sliep als een roos.

sindsdien

De wereld lag aan mijn voeten toen ik nieuwe sandalen had.
Saaiheid kan doorbroken worden.
Wintermoeheid blijft niet duren.
Vandalisme af en toe kan nu ook weer niet zo veel kwaad.
'Melk bij uw koffie?' vroeg de dienster. 'Een klein wokje aub,' antwoordde de chinees.

woensdag 11 juni 2008

een zwakheid

Zachtjes vertelde ik van de ijsschotsen in Antarctica. Ik was er nog nooit geweest, maar je luisterde zo aandachtig dat ik de waarheid niet durfde zeggen.

Ik was ooit een boerenkinkel: zielig en alleen, verschopt en verlaten, dik en dun. Ik liep de trappen op in de hoop hogerop te geraken. Meestal geraakte ik ook wel tot de eerste verdieping. Als er twee verdiepingen waren, liep ik tot de tweede verdieping. Soms was er een zolder: een stoffige, warme ruimte vol met dozen en oude foto's. Ik keek dan altijd eens door het zolderluik naar beneden. Ik zat veilig, hoog en droog, fier als een gieter, en ik had honger en dorst.

Ik duwde katten van bomen en raakte vogels met stenen. Ik telde treinen en at hazelnoten. Ik zwom in kanalen en ging nooit naar school. Ik was een drol van formaat. Echt zo een exemplaar dat nooit naar school ging, af en toe hazelnoten at, vaak treinen telde, in het weekend vogels met stenen raakte en katten van bomen duwde.

Gelukkig had je alleen maar oor voor mijn heldendaden in Antarctica. Mijn jeugd interesseerde je niet zo veel. Misschien vermoedde je wel hoe zielig ik toen was, maar kon je het mij vergeven omdat ik al tientallen verre reizen had gemaakt en eigenlijk wel diep vanbinnen een stoere vent was. Misschien wou je ook geloven in het mooie en ongelooflijke, net zoals ik.

Ik stopte mijn kousen. Ik stak de haard aan. Ik kookte een ei.
Jij sliep op mijn canapé. Je droomde wellicht van bromvliegen. Je been maakte rare bewegingen. Ik legde een deken op je been. Je been bleef bewegen. Ik ging op je been zitten. Dat hielp.

Na een tijdje werd je wakker. Je been deed pijn. Je zag mij zitten en vroeg waarom ik op je been zat. Ik vertelde het hele verhaal: je was in slaap gevallen, je been maakte rare bewegingen, niets hielp dus ben ik er maar op gaan zitten. Je knikte begrijpend. Ik vroeg of je misschien zin had in een gekookt eitje. Je riep 'Jaaa!!!!' en rende het huis uit. Ik zou je nooit meer terugzien. Gelukkig maar.

donderdag 5 juni 2008

een boom in de wind

Een boom stond in de wind. Ik stond er naast. Jij stond naast mij. Het waaide hard. Het was nacht. Er waren geen sterren. We hoorden niets, behalve de wind. Je nam mijn hand. Je trilde. Ik gaf je mijn jas. Mijn jas stond je wel, alhoewel het donker was en ik je dus eigenlijk niet kon zien. Maar ik beeldde me in dat mijn jas je wel stond. Ik wist dan ook met zekerheid dat het een mooie jas was, ik had hem een paar dagen eerder zelf gekocht. En ik wist dat jij wel stond met mijn jassen. Vandaar dat ik me voorstelde, ook al was het nacht en trilde je, dat mijn jas je wel stond.

Er ritselde iets in het struikgewas. Ik gokte op een egel. Jij op een haan. Een haan?? Hier midden in de velden, naast een boom, in de wind? Ik had al eerder gemerkt dat je af en toe rare dingen kon zeggen, maar die haan sloeg toch alles. Ik pakte m'n boeltje en vertrok. Je ging met me mee. Gelukkig maar.

zondag 1 juni 2008

mijn vader

Mijn vader is een goede man. Hij groeide op in Gent, in een café aan het station. Zijn moeder was verslaafd aan de drank en had een plastieken been. Zijn vader deed alles voor haar. Ze stierven beiden veel te vroeg.

Mijn vader had twee broers, een oudere en een jongere. De drie broers waren tengere snaken die er het beste van probeerden te maken. Ze gingen met de tram naar school en haalden af en toe kattenkwaad uit.

Mijn vader was, net zoals zijn vader, verstandig, maar behaalde geen universitair diploma. Hij had dat wel gewild, maar in die tijd (we spreken van eind jaren '60) hadden studenten wel andere dingen aan hun hoofd. En werk was er toch genoeg.

Mijn vader werd verliefd op mijn moeder, maar zij was al bezet: ze was getrouwd met een norse man. Mijn vader wachtte enkele jaren, en met succes: mijn moeder scheidde van de norse man en koos voor mijn vader.

Samen maakten ze vier kinderen: drie dochters en een zoon. Hun oudste dochter stierf op 4-jarige leeftijd. Mijn vader snakte naar adem. Mijn moeder huilde elke dag. Toch hielden ze zich sterk. Hun andere kinderen hebben nooit gemerkt hoeveel pijn en verdriet ze moesten verduren. Hun andere kinderen waren gelukkig en onbezorgd.

Mijn vader werkte heel zijn leven bij de belastingen. Hij schopte het tot eerst aanwezend inspecteur en directeur ad interim. Hij was een gerespecteerd collega en baas. Hij prikte redelijk eerlijk en las nooit de krant op zijn bureau. Neen, hij was geen stereotiepe ambtenaar.

Mijn vader is een speciale man. Alleen mijn moeder kan hem volledig doorgronden. Zijn kinderen hebben het doorgronden al opgegeven, maar zien hem wel heel graag. Soms zegt hij eens te expliciet zijn ongezouten (en onterechte) mening, maar meestal steunt hij zijn kinderen onvoorwaardelijk, met raad en daad, door dik en dun.

Natuurlijk is mijn vader opa. Hij is dat met verve. Mijn enige hoop is nu dat hij zijn liefde voor zijn kleinkinderen kan blijven tonen. Hij mag niet bang zijn om liefdevol te blijven. Hij moet blijven knuffelen en spelen.

Eigenlijk hoop ik dat ook van mijzelf, maar het gaat hier gelukkig niet over mij hé. Nee, het gaat over mijn vader.

een wilde sessie

Ik zag je kijken naar mijn schoenen.
Ik vroeg: 'Vind je ze niet mooi, misschien?'
Je antwoordde: 'Jawel, maar er klopt iets niet.'

En zo leerden we elkaar kennen. Een paar uur later deed ik mijn schoenen uit, en jij de jouwe. Ik deed je kleren uit, en jij de mijne. We doken in bed, heel discreet en voorzichtig. We begonnen aan elkaar te frunniken en enkele minuten later waren we nogal wild aan het rampetampen.

Volledig uitgeput lagen we in elkaars armen. Ik had wel zin in een whisky-cola, maar er was geen whisky in huis, noch cola. Jij had zin in nog een wilde sessie, maar ik kon echt niet meer. 'Ik ben ook maar een man, hé' zuchtte ik verontschuldigend, en ik kroop onder de douche.

'Ja, je bent maar een man,' zei je lichtjes gefrustreerd. Maar ik stond al onder de douche dus ik hoorde je niet. Gelukkig maar, anders had mijn ego weer een deuk gekregen. En dat is toch iets wat een man zoveel mogelijk moet vermijden, zei mijn grootvader altijd.

in gent en tokyo

Ik geloofde nooit in magie tot ik je zag verdwijnen.
Ik ben bang, want ik heb geen schrik.
Iedereen is iemand, maar niemand wil zichzelf zijn.
Ik wou dat je hier was, dicht bij mij.