maandag 23 maart 2015

het plein (werktitel)

Ik stapte het plein over. Een oude vrouw keek op noch om. Ze voederde een duif die koerde van geluk. Ik naderde een terras. Op een luifel stond Ricard geschilderd. Ik kreeg wel zin in een drankje. Ik ging zitten en bestelde een chocomelk.

Ik keek naar het plein. Een fontein spoot water in de lucht. Kinderen speelden met een bal. Toeristen stroomden toe, namen een kiekje en liepen weer weg. Een verfrissend windje stak op. Ik sloot mijn ogen, had genoeg gekeken. Ik viel in slaap.

Ik werd wakker. De avond was gevallen. Het plein was er nog, de fontein spoot nog steeds water in de lucht. De kinderen waren verdwenen. De oude vrouw zat op een bankje. Ook zij was in slaap gevallen. De duif trippelde rond haar benen. Ik stond op, stapte het plein over en wandelde een ander plein tegemoet.

dinsdag 10 maart 2015

rottend rijst

We stonden op, gingen naar beneden, dronken koffie. We liepen naar buiten, naar de regen, de wind, de modder. De boerderijen sliepen vredig. Ze droomden van mortel en keramiek. We lachten, we bulderden van het lachen, we huilden. We voelden ons eenzaam, voelden aan elkaar, we hadden seks in een paardenstal. We hadden laarzen aan, groene laarzen, glad en kil.

We keerden terug. Ons bed was opgemaakt. De lakens gewassen. Het nachtkastje afgestoft. De wekkerradio schreeuwde het uit. We waren jong en onvolmaakt. We waren het gepeupel, het volk in de straat. De wagens reden sneller en sneller. We struikelden het bos in. De laatste bomen kreunden zacht.

We wisten dat het ooit ging stoppen, dat de rijst zou rotten, net als onze tanden. We zouden honger krijgen en ruzie. We zouden elkaar aanraken, onzacht en met de vuisten. We zouden roemloos ten onder gaan, net als onze buren. Maar tot het zover was zouden we in elkaars ogen kijken, om ter langst zonder te knipperen.