zondag 31 oktober 2010

adebayor

Tom Waes kent geen fluit van wasknijpers, zei mijn grootvader net voor hij de pijp uitging. Het was een hete middag in Zwevezele en wespen vlogen af en aan. Wasknijpers, ging hij verder, bestaan in allerlei maten en gewichten. Die van de Aldi zijn rampzalig, na twee keer zijn ze kapot. Maar die van de Colruyt zijn ook niet echt dat, er zit veel te weinig spankracht op, waardoor iets zwaardere kledingstukken steevast op de grond vallen.

Ik blijf fan van de houten knijpers, ook al steken de plastieken varianten hen in kwaliteit voorbij, aldus mijn grootvader die ondertussen een éclair at. Ja, jongen, ik voel dagelijks een onweerstaanbare drang om éclairs te eten, zei hij elke keer toen ik bij hem op bezoek kwam. Mijn grootvader, de hansworst, zag niet in dat Citroën Berlingo's, Peugeot Partners en Renault Kangoo's gewoonweg krak dezelfde auto's waren. Met veel misbaar trok hij zijn ogen op en riep: Turken, dàt zijn pas keikoppen.

Ik voelde dat hij niet lang meer te leven had. Mijn handen trilden van angst en van de freesmachine waarmee ik zijn tuin omploegde. Spitten was voor jeanetten, zei mijn grootvader altijd. Hij huilde zelden, dat is correct. De enige traan die ik ooit bij hem heb zien vallen, was er eentje van verwaarloosbaar allooi.

zaterdag 30 oktober 2010

jaap & piet

Alles begint en eindigt bij die ene vraag: wie in godsnaam is Jaap Stam? Ik vraag het me elke avond af, meestal bij het douchen rond half tien. Mijn kinderen tekenen op posters van afgelopen festivals. Als er toevallig stickers in de buurt zijn, plakken ze de posters ermee vol. Ze amuseren zich en huilen als ze pijn hebben, zo simpel kan het leven zijn.

Mijn vriendin, de mooiste vrouw ter wereld, zwijgt soms. Heel soms. Meestal zoekt ze het gesprek op, ook als ik in andere oorden vertoef. Ik knik dan en zeg om de tien seconden hmm. Ze vindt dit niet zo erg, mijn vriendin. Ik hou van haar. Hoe ze lacht, hoe ze het hele gezin staande houdt, hoe ze een bromvlieg boos aankijkt, alsof dat beest doelbewust en met voorbedachten rade onze living is binnengevlogen.

Mijn meesterwerk moet nog komen; ooit zal het zover zijn. Ik moet blijven geloven, blijven bidden tot Jezus' ballen in tomatensaus. Hij lacht heel zelden, maar als hij lacht is het wel prijs. Dan kan zelfs Piet Huysentruyt er niet tegenop.

vrijdag 29 oktober 2010

verwikkeld

Een fiets. Ze reed op een fiets. Zo'n typisch Hollands model. Misschien was ze zelf wel Hollands. Hier in Terneuzen leek dat wel aannemelijk. Ze had alleszins benen om u tegen te zeggen, zo in dat opwaaiend rokje. Ik kon bijna haar slipje zien - niet dat ik dat probeerde, hoor, zo ben ik niet. Ik keek haar bewonderend aan, ze lachte me spontaan toe. Pas toen ik twee uur later thuis kwam, merkte ik dat mijn tirette al die tijd open had gestaan. Ik nam de fles Gin en spoelde geroutineerd mijn schaamte weg.

Mijn vader, een man met een passie, werkte zich op tot gerespecteerd ambtenaar. Hij vervulde zijn ambt zoals het hoorde: trefzeker, broeierig, op hete kolen. Zijn baas, de minister van Financiën, wist ook wel dat hij bij mijn vader niet moest aankloppen om Vera Dua binnen te doen.

Walgelijk hoe alles met elkaar verbonden is. De schoorsteen spuwt roet in het eten, ik lig urenlang te wachten in de sofa, Walter Capiau dringt een salsabar binnen. Hij voelt zich Lieven Verstraete, Ter Zake-anker en sambaliefhebber. Met vloeiende heupbewegingen stapt hij op zijn doel af: de chihuahua van bij de bakker om de hoek. Ik weiger te geloven dat dit het hoogtepunt van de avond is.

woensdag 13 oktober 2010

de passie voorbij

Ik wandelde met mijn hond door velden en vervuilde grachten. Hij keek liefdevol naar mij op toen ik zuchtend mijn hoofd schudde. Mijn leven bestond uit weinig meer dan onkruid wieden en patatten planten. Mijn azalea's stonden er wel fantastisch bij, dat moest ik toegeven.

Ik huilde bij het zien van mijn dak; het fonkelde vervallen in de zon. Eén storm en ik mocht onder de open hemel slapen, net zoals mijn hond. Het beest kwispelde als altijd; wist hij veel hoe het leven in elkaar zat. Ik ging zitten onder de appelboom en neuriede iets wat ooit een lied was.

De dag passeerde. Ik weigerde op te staan. Wandelaars vroegen zich af waar het pijltje van hun wandelroute zich bevond. Ik had het enkele dagen eerder in een opgewekte bui zwartgeschilderd. Ze moesten maar wat improviseren op hun kuttocht, eens zot doen, alle remmen los. Wie weet wat ze dankzij mij allemaal zouden meemaken.