dinsdag 9 februari 2016

verleden tijd

Het was tijd om te gaan. Ik verkocht mijn laatste tapijt en fietste naar huis. Het regende dat het goot. Buschauffeurs vloekten met tuiten. Ik dacht aan alles wat ik ooit vergeten was. Ik bleef maar denken, duwend op mijn pedalen. Het fietspad lag er schunnig bij. Obsceen en achterhaald. Ik moest dringend een brief schrijven naar het gemeentebestuur om te klagen over de erbarmelijke toestand van de fietspaden in onze gemeente. Maar eerst moest ik jou kussen.

Ik vond jou bergafwaarts, in tegenovergestelde richting. Je aaide een boerenpaard, ik zweette als een rund. Ik riep je naam, maar het was je naam niet. Je keek niet op of om. Jarenlang beeldde ik me in dat ik je naam wist, dat we elkaar kenden. Dat jij ook stiekem naar mij keek op de fiets. Dat jij ook bezweet thuiskwam met maar één gedachte. Dat je in slaap viel met mij in je hart. Dat dat je voortstuwde, elke dag opnieuw.

Bomen zoefden voorbij. Regendruppels spatten uiteen op mijn helm. Mijn Vespa haalde wel vijfennegentig. Het roet vloog uit zijn uitlaatpijp. De stank was niet te harden. Het geronk oorverdovend. Dit alles torste ik met vastberaden blik. Bezweet bergen beklimmen was verleden tijd. Nooit meer zou ik fietsen. En naar die klachtenbrief kon het gemeentebestuur ook fluiten.

maandag 18 januari 2016

de afwezigen

De afwezigen waren niet aanwezig. Je kon hen geen ongelijk geven. Ze schreven geschiedenis op het naaktstrand van Bredene. Ik daarentegen zat op mijn grootmoeders schoot te wachten tot de soep afgekoeld was. Het jaarlijkse familiefeest was niet iets waar ik naar uitkeek. Mijn nonkels en tantes kronkelden in hun miserie. Mijn grootouders klampten zich vast aan hun enige normale kleinkind. Ze vochten om mijn gratie. De eerste die mij te pakken kreeg, liet mij de hele avond niet meer los.

De volgende ochtend stond ik steevast voor dag en dauw op. Ik fietste langs kreken op zoek naar zeldzame vogels. Verrekijker en notitieboekje waren mijn compagnons de route. Ik zag aalscholvers, blauwborstjes, futen, kluten, scholeksters, bosrietzangers, tafeleenden en wulpen. Mijn favoriet was natuurlijk de bruine kiekendief. Sierlijk en zelfbewust zweefde hij boven het riet. Hij negeerde mij totaal; een natuurlijke vijand was ik blijkbaar niet.

Als ik thuiskwam, was mijn vader in de kelder aan het driebanden. Op eender welk moment van de dag, eender welke dag van het jaar was mijn vader in de kelder aan het driebanden. Hij speelde graag drieband. Rekende de juiste hoek uit, plaatste het juiste effect en gaf de juiste afstoot. Hij speelde tegen zichzelf en won altijd. Soms deed ik mee. Dan was hij stiekem heel erg blij. Na twee uur was het etenstijd; bruine rijst met groenten uit de tuin. Vanaf een bepaalde leeftijd mocht ik daar gelukkig Ketchup bij doen.

maandag 4 januari 2016

wijsheid van de dag


brand

Ik ben de hond in je kegelspel. Zie mij kwispelen en kwijlen. Zie mij dweilen met je kranen open. Ik wil je voelen, je water breken. Ik wil je in mijn container gooien en smokkelen naar Engeland. Daar zullen we een krantenwinkel openen en elke dag The Sun lezen. Op zondag zullen we eieren breken en spijkers met koppen slaan.

We hebben wapens nodig. En snoep, veel snoep. Om in het rond te gooien en door kinderhandjes opgeraapt te worden. We zullen geliefd zijn en aanbeden. Als voetbalhelden zullen we door de stad marcheren. Burgers zullen juichen en onze naam scanderen. Ze zullen zich laven aan onze lach en ons dragen op hun handen.

Het was een mooie dag voor een zaterdag, maar helaas was het dinsdag. Alle winkels waren gesloten, er was geen kat op straat. Geen rimpeltje op het water. We keken naar de rimpels op ons gezicht. We waren oud en versleten, moe en geruïneerd. Met ons laatste geld kochten we een ticket voor het reuzenrad. Eenmaal boven zagen we het vuur. Het naderde met rasse schreden. Ze stond effectief in brand, deze wereld. We zagen het met ons eigen ogen.