maandag 5 december 2011

vlissingen

Ik dacht even dat ik kon vliegen, maar het was Jaak Pijpen die mij optilde en op een vensterbank van het VVV-kantoor in IJzendijke plaatste. Ik trok ostentatief mijn wenkbrauwen op, maar hij negeerde alles en iedereen. Zelfs toen een taxichauffeur 'Hup Holland Hup' riep, bleef hij nietszeggend naar de hemel staren.

Twee dagen later kwam ik aan in Vlissingen. De meeuwen krijsten als nooit tevoren. Een verdwaalde hond kwam aangesjokt en snuffelde aan mijn ballen. Honden hebben altijd die neiging. Al van toen ik klein was zaten honden in mijn ballen te wroeten. Van heinde en verre kwamen ze aangelopen, soms in colonne. De ergste keer was op vakantie in Griekenland, eind jaren tachtig: ik werd bedolven onder de honden. Mijn ouders moesten op elke wandeling kilo's droge worst meenemen om die kutbeesten af te leiden.

Nu was het dus een Vlissingse straathond. Ik gaf het beest een stamp en wandelde naar de dichtstbijzijnde winkelstraat. Alles was gesloten. Enkel een patatkraam serveerde walgelijke vetbollen aan een dikke neger. Ik vroeg de weg naar café de Reisduif, maar noch het patatkraam noch de dikke neger kon mij helpen. Ik ging zitten en bestelde een Heineken. Het kon hier wel dolle pret worden.

woensdag 26 oktober 2011

wankele walvis gaapt tegen sterren op

Ik stierf niet eenmaal, niet tweemaal, zelfs niet driemaal. Nee, ook niet viermaal. Of vijfmaal. Of zes-, zeven-, acht-, negen- of tienmaal. Nee, ik stierf helemaal niet. Met andere woorden, ik leefde nog een beetje. Net genoeg om nog te kunnen ademen. En te ruiken, voelen en horen. En je te zien weggaan. Naar het hotel. Met je valies in de hand. En je kleren erin. En je kousen binnenstebuiten. En je tranen op je wangen. Je veegde ze niet eens weg. Iedereen mocht zien hoe verdrietig je was. Zelfs Koen Crucke, die toevallig passeerde met een banaan in zijn mond.

Ik ademde nog steeds, want dood was ik niet. Ik keek naar links. En dan naar rechts. Ik deed even niets. En dan keek ik weer naar links. Ik zag een hond. De hond kwispelde keihard tegen een paal. Dat maakte een hels geluid. Ik gooide een osb-plaat naar de hond. Hij jankte en sjokte heen. Ik keek terug naar rechts. Ik zag jou verdwijnen achter de hoek. Koen Crucke passeerde met een banaan in zijn hand en een grijns op zijn verwijfde smoel. Nog voor hij hallo kon zeggen, riep ik 'Zwijg, achterlijke Turk, zwijg!!!'

Inderdaad, drie uitroeptekens: zo luid riep ik. Het speeksel vloog uit mijn mond. Koen Crucke likte het dankbaar op. Ditmaal was hij mij te snel af: nog voor ik iets kon roepen, zei hij met een knipoog: 'Gaat ge niet mee met mij naar de Capitole vanavond?' Ik stond daar met mijn mond vol tanden. Ik knikte verdwaasd van ja en een paar uur later zaten we samen naar Daens, de musical te kijken.

dinsdag 11 oktober 2011

de schwung

Ik ben ook maar een mens. Ok, geniaal en hyperknap, maar toch: een mens. Ik kan weinig doen aan het leed op aarde, zelfs al zou ik dat keihard willen. Ik smeer liever mosterd op de boterhammen van demente bejaarden om te zien hoe ze reageren als hun neus in brand staat. Boeiend, dat wel, grappig meestal ook, maar echt bevredigd raak ik er toch niet van.

Ik dwaal rond door de stad. Uilskuikens kruisen mijn pad. Vlaams-nationalisten zwaaien met hun vlaggen en roepen om hun moeder. Ze stoppen bij een standbeeld van mijn voeten. Hun valse gezangen worden niet gehoord, ze worden genegeerd als nooit tevoren. Zelfs de stadsduiven blijven rustig vechten om een gevallen friet.

Ik vlucht een groentewinkel binnen. Een oud vrouwtje verkoopt courgettes, wortelen, prei, look, patatten en ajuinen. Ik koop een bussel prei en ga naar huis. Eenmaal thuis maak ik preisoep. Overheerlijke preisoep. Echt de beste preisoep die ik ooit gegeten heb. Ik eet zeker drie borden. Ik schreeuw van genot. Fucking goeie preisoep! Niet veel later weet Frank Deboosere te melden dat het warm is voor de tijd van 't jaar.

dinsdag 13 september 2011

smekkend door het leven

Continuïteit is cruciaal, zei mijn grootvader elke zondag toen hij in het kruis van meneer pastoor schopte. Zijn stalen tippen kwamen goed van pas. Leve de vakbond, schreeuwde hij vervolgens in café De Gouden Appel. Mariette, ook wel het monster van Loch Ness genoemd, keek liefdevol op. Ze mocht dan wel scheel zijn als een otter, mannen als mijn grootvader konden haar alles vragen.

Mijn grootmoeder zweeg als vermoord toen ik mijn grootvader een half uur later met de kruiwagen naar huis bracht. Hij was strontzat en zong liedjes van Get Ready. Ik wist dat mijn grootmoeder een koekje gaf als ik hem op de composthoop dumpte, maar vandaag had ik er geen zin in. Ik dumpte hem in de kakbeek en vroeg een glas limonade.

Tegen het avondeten werd mijn grootvader meestal wakker. Hij zoende mijn grootmoeder vol op de mond, greep haar tussen de benen en samen gingen ze naar boven. Ik at dan braaf mijn boterhammen op. Als ik luid genoeg smekte hoorde ik hun hees gekreun niet.

maandag 20 juni 2011

het smeersel

Ik voel je angst als ik in galop over je heen rijd. Je slaakt geen zucht, knippert niet met je ogen, geeft geen krimp. Je zoekt geen afscheid. Mijn excuses aanvaard je met de glimlach, een minzaam lachje dat mij leegzuigt en al mijn moeizaam opgebouwde zelfzekerheid tot stof verpulvert. Ik kijk door het raam, een windvlaag doet knotwilgen plooien.

Mijn tranen voelen kil aan, verwilderd, doelloos. Ik hou ze bij in een potje van de Aldi. Ik kijk ernaar de hele nacht. Ik val in slaap, eenzaam opgekruld in de leren sofa, gekregen van mijn ouders. Italiaans design, ooit vlekkeloos en futuristisch, nu tot op de naad versleten en so nineties. Ik voel mijn veel te lange haren plakken aan opgedroogde cuba libre.

Ik wandel door een stad, een omhooggevallen dorp of een verlaten industriepark, het maakt niet uit. Er is niemand om mij op te vangen, frieten te voeden of cécémel te verkopen. Ik slenter maar door, van achter naar voor, van links naar rechts. Ik hou halt bij elk bushokje, maar telkens ontbreekt de uurregeling. Ik staar naar het blanco blad van De Lijn en voel dat de eindafrekening niet lang op zich kan laten wachten.

woensdag 1 juni 2011

de bakkerin van oordegem

Ik heb een zoon. De meest schattige zoon ter wereld. Iedereen mag het weten, zelfs mijn dochter. Zij gaat daar trouwens mee akkoord. Zo fantastisch is ze. Ze komen goed overeen, die twee. Spelen tegen de sterren op, maken bijna nooit ruzie, zijn constant samen. Als slechts één van de twee meegaat naar de bakker in plaats van allebei, neemt hij of zij steevast een snoepje voor de ander mee.

De enige die geen snoep krijgt bij de bakker omdat hij al volwassen is, ben ik. Al prop ik soms wel stiekem eentje in mijn mond als de bakkerin het brood snijdt. Dan is het kwestie van vlug door te slikken zodat ik tijdig alstublieft en dankuwel kan zeggen alsof er niets gebeurd is. Genieten doe ik dus nooit van die spekken.

Ik maak dat fundamentele onrecht (als volwassene geen snoepje krijgen bij de bakker) wel ruimschoots goed als de kinderen slapen. Dan eet ik snoepen tot ik erbij neerval. Mijn toekomstige vrouw laat mij begaan, maar heeft toch een zekere teleurstelling in haar blik. Ik lach dan schaapachtig en masseer vlug haar nek. En zo gaan we liefdevol naar bed.

woensdag 4 mei 2011

de kunst

Later, als ik dood ben en gecremeerd en mijn as is uitgestrooid boven de middenberm van de E40, ergens tussen Wetteren en Erpe-Mere, herinner mij dan als mystieke kippenverzamelaar en hondstrouwe vrouwenverslinder.

Ik heb hem nooit persoonlijk gekend, maar Koning Boudewijn was ongetwijfeld een arrogante jeanet met een stinkende bek en hangende pootjes. Die kille ochtend in Winterslag, toen hij een plaatselijke boer uitmaakte voor rotte vis, was slechts het topje van de ijsberg.

Zet een hesp voor je raam vannacht, zodat ik weet dat je naar me smacht. Ga en vermenigvuldig je hersencellen. Kom pas terug als het bushokje geel geverfd is. Kanariegeel of meer naar de okerkant toe, dat hangt volledig van het lot af.

vrijdag 8 april 2011

achttien

Ik nam Jaak Pijpen bij de neus. Hij schreeuwde het uit en bedankte me vervolgens uitvoerig. Mijn missie was geslaagd, maar mijn boswandeling moest nog beginnen. Ik stapte het bos in en liet mij leiden door platgetreden paden. Hoog in de lucht zagen wolken dat het goed was.

Mijn grootvader, een edelman met tien geiten en een paard, maakte ooit komaf met het gepeupel in zijn dorp. De resterende bevolking, tien geiten en een paard, verafgoodde hem nog meer dan voordien. Toen hij ook nog een dreigbrief stuurde naar de koster van het naburige dorp, kon zijn dag niet meer stuk.

Mijn lot zal ooit uit de anonimiteit treden. Het zal opstaan en luidkeels declameren dat ik de eerstvolgende straat linksaf moet, peperdure gps en sterk ontwikkeld oriëntatiegevoel ten spijt. Het zal mij een onbekende weg insturen, langs kanalen en verlaten industriegebieden. Duiven en vossen zullen vluchten als ik nietsvermoedend een liedje van K3 neurie.

vrijdag 11 maart 2011

honden in mei

Ik hou van je. Gisteren, vandaag en morgen. Overmorgen waarschijnlijk ook. Ik ben geen visionair of Willem Tell, maar neem één ding van mij aan: ik hou van je. Hoe vaak heb ik het al gedacht? Hoe vaak lag het op het puntje van mijn tong? Hoe vaak wilde ik het je vertellen, maar was de timing net niet goed genoeg of gaf je mij niet de kans om iets te zeggen?

Je bent heerlijk. In bed, op reis, in de keuken. In Waarschoot hopelijk ook. Ik haat Waarschoot, maar wie weet belanden we er ooit. Misschien staat er ooit een prachtig hoevetje te koop voor een appel en een ei. Misschien trekken we ooit naar Libanon en bouwen er een moskee voor ons twee. Dan kunnen we samen bidden, jij tot mij en ik tot jou.

Ik ben geen atleet, burgerlijk ingenieur of succesvol comedian. Ik ben mijn eigen humeurige zelf. Ik doe tweemaal daags kaka, ga om de drie weken een halfuur joggen en eet snoep tot mijn tanden branden van de pijn. Toch ben ik al vier jaar niet naar een tandarts geweest. Ik ben wie ik ben: verliefd op jou, wachtend op jouw jawoord.

zaterdag 26 februari 2011

pijnlijk schaap

Ik omzwachtel mijn fantasieën over Mieke Vogels, Miet Smet en Jan Bardi. Ze bepalen al veel te lang mijn doen en laten. Elke keer ik aan seks denk of doe, sluipt dat bizarre trio op de voorgrond. Eerst nog subtiel, maar na een paar minuten walgelijk in het rond springend met hun vetkwabben, afgeleefde borsten en bejaarde lul.

Mijn psychologe zegt dat ik dringend mijn verleden moet doorgronden. Dat daar de oorzaak en oplossing van het probleem kunnen liggen. Als ik dan antwoord dat ik geen problemen héb, barst ze net niet in tranen uit en kijkt intriest naar het voorbijrazende verkeer op de Brusselsesteenweg. Waarom ben ik in godsnaam ooit in Gentbrugge beland, zie ik haar denken.

De sessie erop praten we een uur lang over koetjes en kalfjes. Ik vertel over mijn postzegelverzameling, zij wijdt uit over haar moestuin. We lachen samen met een Pakistaan die het zebrapad niet durft oversteken. Pas als ik 50 euro betaald heb en haar deprimerende kantoortje verlaat, stelt ze die ene pertinente vraag, de vraag die mijn leven voorgoed binnenstebuiten keert en zin geeft. Ik knik zachtjes en spring op mijn fiets. De dag is nog lang.

maandag 21 februari 2011

doorslaande stoppen

Veel kans dat mijn tenen straks krullen als ik je terug zie. Je reis naar Moskou duurde twee weken. We belden om de veertien dagen. Geen enkele keer dus. Ik werkte me kapot: spitten, spuiten, spuwen. Iedereen die me trachtte tegen te houden, kreeg een kruiwagen cadeau. Na vijf dagen had de Brico geen kruiwagens meer. Ik reed naar de Gamma, de Heco en de Hubo en kocht er de hele kruiwagenstock op. Moe maar voldaan keerde ik huiswaarts.

Straks verschijn je daar door die deur. Eerst de voordeur, je voetstappen in de gang, dan de keukendeur. Je zal zuchten bij het zien van zoveel rommel. Je zal al vloekend binnenkomen. Ik zal buigen, plooien, schijnheilig glimlachen. Verklaren dat het extreem druk was, dat er geen tijd was om op te ruimen. Dat de buren ziek waren en dringend koffie nodig hadden. Dat het de hele tijd regende in Schotland. Dat we niet in Schotland woonden, maar toch, komaan, snap je?

Ik zet de tv aan. Op Reyers Laat laat Lieven Van Gils zich volledig gaan. Ik neem een glas cognac en probeer niet te hoesten bij m'n eerste slok. Tevergeefs. De kraan biedt water, mijn leven steigert. Ik hoor de voordeur, de gang, de keukendeur. Een hond komt binnen, nat van het zweet. Hij kwijlt en zevert, kakt op het tapijt en rent dan weer weg. Ik blijf verbijsterd staan, geniet van het moment, probeer het vast te grijpen, voor eeuwig en twee dagen. Ik denk niet langer, voel niets: zo wil ik straks handjes schudden.

dinsdag 8 februari 2011

de botvangers

Er was geen wezenlijk verschil tussen honger lijden en naar Thuis kijken. Mijn toestand daarentegen was gloednieuw: dromend van Zwevezele by night. Mijn huiskat zat op de vensterbank en loerde naar het levende mummie dat Marianne heet. Haar man - dokter Geert - acteerde weer eens de pannen van het dak. Ik kokhalsde bij zoveel tristesse.

Mijn zussen groeiden samen met mij op in het onooglijke dorp Boekhoute, parel aan de Belgisch-Nederlandse grens. Vissersdorp zonder haven. Jaarlijkse hoogtepunt: de Garnaalfeesten. Tijdens die feesten maakten wij altijd dat we iets in Gent te doen hadden. Terwijl mijn ene zus foute vrienden opzocht, ging ik met mijn andere zus naar de Bourgoyen om zeldzame zwanen te spotten. Ja, zo waren wij wel: jong en ambitieus, echte lefgozers.

Water gleed van de voorruit. Mijn Daewoo Lanos brulde van plezier, zijn ruitenwissers konden de zondvloed met moeite aan. Een bejaard vrouwtje keek mijn richting uit. Ik zwaaide en stak vervolgens mijn fuckvinger uit. Ze sloeg een hand voor haar mond, trok haar wenkbrauwen op en struikelde over haar keffer. Ik stapte uit en nam het dier in mijn armen. Tranen rolden van onze wangen.

dinsdag 1 februari 2011

brief aan bart de wever

Waar is de tijd dat we samen in het grasveld lagen en naar de overdrijvende wolken keken, op zoek naar vormen uit het dagelijkse leven? Jij zag steeds hangtetten, ik meende vooral Disneyfiguren te ontwaren. Op zo'n heerlijke zondagmiddag zei je plots 'Ik haat het leven' en niet veel later lag je te kotsen op boter- en paardenbloemen. We belden je mama op, maar zij reageerde onverschillig: 'Ach, ons Bartje heeft nu eenmaal een zwakke maag.'

Je hield van mij en ik van jou. In de klas streelde je stiekem mijn rechterdijbeen. Na een tijdje werden je handen klam van het zweet en begon je zwaar te ademen. Als de juf dan vroeg in welk jaar de Guldensporenslag plaatsvond, kon je enkel 'Lang geleden?' stamelen. De hele klas barstte in lachen uit, ik weet nog goed met welke blik je toen naar de grond keek. De blik van een geslagen hond, eenzaam en verlaten, trouw maar zonder baasje.

In het vijfde middelbaar scheidden onze wegen. Ik had nieuwe vrienden, jij had honger. Het ging steeds meer bergaf met jou. Geen mens kon je tegenhouden en enigszins in een andere richting rollen. Op een marginale fuif in Eeklo zocht je weer toenadering. Je klampte me aan in het herentoilet, ik rook je lookadem en schudde je van me af. De vernedering was totaal toen je even later op de BeeGees stond te dansen. Het hoongelach was oorverdovend. Vol ingehouden woede stapte je naar huis. Niet veel later hoorde ik dat je de politiek was ingegaan.

dinsdag 25 januari 2011

het maagdenvlies

Ook vandaag liep ik te praten tegen mezelf. Tussendoor floot ik opgewekte deuntjes. Niemand begreep mijn optimisme, niemand zong mee. Ik keek naar een roltrap, at een Luikse wafel, kocht een dagblad en dronk een koffie. Het wisselgeld hield ik voor mezelf.

Een dode hond kruiste mijn pad. Ik aaide over zijn uitgevreten karkas. Hoorde ik stil gejank? De maden konden het niet zijn, die waren al lang weggetrokken, door hoge bergen en diepe dalen, langs zeeën en rotskusten, op zoek naar een nieuw lijk dat hen enkele dagen van de nodige voedingsstoffen kon voorzien.

Mijn flesje Spa was bijna leeg. Ik dronk een laatste teug. Water, ik lustte het wel. Ik hield wel van kerken en kathedralen, maar nooit van mijn leven zou ik onderbroeken breien.

zaterdag 22 januari 2011

mijn wereldfenomeen

Mijn liefde voor jou is diep, zo diep. Dieper dan de put waarin we gisteren samen kotsten na een nachtje stappen. Die laatste mojito was er toch te veel aan. Ik kon niet meer spreken en wandelen bleek ook geen sinecure. Jij riep tegen iedereen die het wilde horen dat Bart De Wever een dikke hoer was met scheve tanden.

In het holst van de nacht werden we opgeschrikt door een vlucht gierzwaluwen. Ze krijsten onheilspellend, en inderdaad, het onheil volgde niet kort daarop. Een taxi reed door het rood en maaide je van de weg. Je laatste blik was naar mij gericht.

Deze ochtend werd ik wakker met een fikse kater. Jou was ik kwijt en mijn portefeuille ook. Ik kon er niet aan doen, maar het eerste waar ik aan dacht was het voetbalveld van FC Twente. Die Hollandse kutploeg werd geleid door Michel Preud'homme, wat een achternaam is dat toch. En over scheve tanden gesproken...

De wolken overdreven als vanouds: grijs en miezerig domineerden ze het hele land. De stuurstang waarmee ik een onschuldig oud vrouwtje het hoofd insloeg, zou nooit meer als stuurstang gebruikt kunnen worden. Het was onherroepelijk geplooid. Ik gooide het bij de rest in de hoek van de tuin. Enkel een straatkat keek even op.