woensdag 26 oktober 2011

wankele walvis gaapt tegen sterren op

Ik stierf niet eenmaal, niet tweemaal, zelfs niet driemaal. Nee, ook niet viermaal. Of vijfmaal. Of zes-, zeven-, acht-, negen- of tienmaal. Nee, ik stierf helemaal niet. Met andere woorden, ik leefde nog een beetje. Net genoeg om nog te kunnen ademen. En te ruiken, voelen en horen. En je te zien weggaan. Naar het hotel. Met je valies in de hand. En je kleren erin. En je kousen binnenstebuiten. En je tranen op je wangen. Je veegde ze niet eens weg. Iedereen mocht zien hoe verdrietig je was. Zelfs Koen Crucke, die toevallig passeerde met een banaan in zijn mond.

Ik ademde nog steeds, want dood was ik niet. Ik keek naar links. En dan naar rechts. Ik deed even niets. En dan keek ik weer naar links. Ik zag een hond. De hond kwispelde keihard tegen een paal. Dat maakte een hels geluid. Ik gooide een osb-plaat naar de hond. Hij jankte en sjokte heen. Ik keek terug naar rechts. Ik zag jou verdwijnen achter de hoek. Koen Crucke passeerde met een banaan in zijn hand en een grijns op zijn verwijfde smoel. Nog voor hij hallo kon zeggen, riep ik 'Zwijg, achterlijke Turk, zwijg!!!'

Inderdaad, drie uitroeptekens: zo luid riep ik. Het speeksel vloog uit mijn mond. Koen Crucke likte het dankbaar op. Ditmaal was hij mij te snel af: nog voor ik iets kon roepen, zei hij met een knipoog: 'Gaat ge niet mee met mij naar de Capitole vanavond?' Ik stond daar met mijn mond vol tanden. Ik knikte verdwaasd van ja en een paar uur later zaten we samen naar Daens, de musical te kijken.

dinsdag 11 oktober 2011

de schwung

Ik ben ook maar een mens. Ok, geniaal en hyperknap, maar toch: een mens. Ik kan weinig doen aan het leed op aarde, zelfs al zou ik dat keihard willen. Ik smeer liever mosterd op de boterhammen van demente bejaarden om te zien hoe ze reageren als hun neus in brand staat. Boeiend, dat wel, grappig meestal ook, maar echt bevredigd raak ik er toch niet van.

Ik dwaal rond door de stad. Uilskuikens kruisen mijn pad. Vlaams-nationalisten zwaaien met hun vlaggen en roepen om hun moeder. Ze stoppen bij een standbeeld van mijn voeten. Hun valse gezangen worden niet gehoord, ze worden genegeerd als nooit tevoren. Zelfs de stadsduiven blijven rustig vechten om een gevallen friet.

Ik vlucht een groentewinkel binnen. Een oud vrouwtje verkoopt courgettes, wortelen, prei, look, patatten en ajuinen. Ik koop een bussel prei en ga naar huis. Eenmaal thuis maak ik preisoep. Overheerlijke preisoep. Echt de beste preisoep die ik ooit gegeten heb. Ik eet zeker drie borden. Ik schreeuw van genot. Fucking goeie preisoep! Niet veel later weet Frank Deboosere te melden dat het warm is voor de tijd van 't jaar.