maandag 30 maart 2009

op wandelafstand van de makro

Hoe het ook zij, mijn grootouders woonden in Gent. Ze hadden een café aan het Sint-Pietersstation. Zatlappen stapten van de trein en stuikten hun café binnen. Ze bestelden een pint en vielen in slaap. Mijn grootmoeder veegde ze kordaat buiten en snoot haar neus. Mijn grootvader keek haar liefdevol aan en zette een whiskyglas in de kast. Mijn vader vroeg aan mijn grootvader hoe lang het duurde vooraleer hij de meisjes mocht kussen. De hond van de buren hijgde van zwaarlijvigheid en kakte op het trottoir. Een zatte klant gleed uit over de hondendrol. Mijn vader en zijn broers hadden de tijd van hun leven.

witte wijn

Ik heb geen vrienden meer. Ze zijn dood, begraven of bij de bakker. Ze zien mij niet meer staan. Vroeger, toen ik jonger was, had ik zeker tien vrienden. Ze hielden van mij en gaven me elke dag cadeautjes. Ik had zelfs een beste vriend. Die heette Plons. Plons en ik gingen elke dag op stap. We ontdekten de wereld, het leven, ons onderbroek, mosterd bij de rode kool, altijd is kortjakje ziek, fucking klootzakken en mama, mag ik nog een kilo spekken? Vreedzaam als ik was gooide ik stiekem bakstenen naar oude vrouwtjes. Ze vielen neer en ik lachte in mijn vuistje. Plons keurde mijn gedrag af. Hij duwde mij in de waterput en verdween voor altijd. Ik zocht een nieuwe beste vriend. Het werd Laffe Hond, een wees die vanwege zijn onuitspreekbare voor- en achternaam Laffe Hond genoemd werd. Ik vond Laffe Hond wel tof. Hij sprong van dakgoten en brak zijn nek. Ik lachte luidkeels. Mijn grootmoeder zei dat het bedtijd was. Een baksteen was mijn antwoord. Ja, ik had veel vrienden vroeger. Iedereen keek naar mij op.

maandag 23 maart 2009

hoe walter ijsjes at

Walter, zijn achternaam was niet voor niets Capiau, liep vrolijk achter z'n mama aan en gleed uit over een bananenschil. Hij weende veel te luid, gooide de bananenschil naar een onschuldig hondje dat braaf naar de lucht zat te kijken, en vervolgde zijn tocht achter z'n mama. Z'n mama was een knappe vrouw voor die tijd en alle mannen keken haar achterna. Ze had ook altijd wapperende rokken aan. Walter had al zeker honderd keer haar onderbroek gezien. Het was zijn favoriete bezigheid: ijsjes eten achter z'n mama aan lopend.

de monstercoalitie

Waldek, het humeurige wafelijzer, hield een vurig pleidooi voor krokantere wafels. "Ze moeten kraken bij het kauwen!" besloot hij na enige minuten fel getier, waarbij speeksel meermaals op kookpotten en -pannen belandde. Vooral de pannenkoekenpan had verscheidene klodders op zich gekregen en begon er meer dan genoeg van te krijgen, ook al kon ze zich inhoudelijk wel in het betoog van het wafelijzer vinden.

zaterdag 21 maart 2009

geen tijd voor thee

Ik wist het al ruim op voorhand: een koe melken doe je niet zonder reden. Verder heeft deze eerste zin niets te maken met de volgende, volledig fictieve stroom van godsvruchtige en - laat ons eerlijk zijn - geniale woorden.

We wandelden samen door een prachtig stukje natuur - zo eentje met bomen, velden, zon, beekjes, vogeltjes, en vooral geen andere mensen - en ik voelde mij oprecht gelukkig. Ik dacht aan hoe mooi mijn leven wel was met jou aan mijn zijde, en met onze twee heerlijke kindjes bij hun grootouders.

Ik stelde mij voor dat dit het geschikte moment was om je ten huwelijk te vragen. Je had al enkele malen 'subtiel' duidelijk gemaakt dat je een écht aanzoek verwachtte. En met écht bedoelde je natuurlijk romantisch. En romantisch is niet zomaar romantisch. Het moet romantisch zijn voor jou. En dat impliceert: de timing is cruciaal. Ik zou het juiste moment moeten afwachten.

Voilà, nu was zo'n moment. Onbedoeld romantisch, geen fake etentje bij kaarslicht, geen opgefokt gedoe. Ik stopte even en wachtte tot je je zou omdraaien. Dat duurde wel even. Pas een honderdtal meter verder, bij de volgende bocht, stopte je. Je maakte uitbundige gebaren, blijkbaar was er iets te zien voorbij die bocht. Ik zette een spurtje in, keek opgetogen naar een nog prachtiger uitzicht dan voordien en hield het gepaste moment voor later. Er zouden er wel nog komen.

zaterdag 14 maart 2009

de excuses

De bergen die ik in mijn leven al beklommen heb, zijn op één hand te tellen. Het zijn er minstens achtendertig. Bergen in Schotland, Noorwegen, Canada, de Far Oer-eilanden, Guinée, Roemenië, Frankrijk, Spanje, Kroatië, en dat zal het zowat zijn. Meer bergen heb ik niet beklommen.

Gisteren, het waaide weer eens vanuit het zuidoosten, passeerde een wandelaar met zijn hond voor ons huis. Het is eigenlijk niet zijn hond, het is de hond van zijn dochter. Maar hij gaat er elke dag mee wandelen. Minstens twee keer. Ik vermoed zelfs gemiddeld drie keer.

Ik koop soms sigaretten in het winkeltje op de hoek, soms in de Smatch, soms in de krantenwinkel aan het water, en soms in een willekeurige krantenwinkel. Echt veel rook ik nochtans niet, gemiddeld misschien vijf sigaretten per dag. Maximaal.

De laatste keer dat men mij vroeg om mijn hielen te likken, zakte het niveau onder nul. Ik zweeg als vermoord, maar kookte van woede. Ik haatte al die achterlijke betweters, die marginale snoodaards, die Jannen met de pet. Bijna begon ik te huilen, maar huilen deed ik zelden. Ik was sterk en dodelijk eenzaam.

Malawi, het land met de meeste dode vissen ter wereld, staat eens te meer op de kaart der afwezigheid. Geen enkele zelfgenoegzame wereldleider denkt na over het lot van de simpele man in de straat. De vraag die niemand zich stelt is van ondergeschikt belang. Wiskunde, fysica, chemie, stront aan de knikker, wortelgedrag, niemand kijkt vooruit. Niemand blikt terug.

Melkende boerinnen eten zelden zoethout. Ik kan hen geen ongelijk geven. Ik ben vanmorgen opgestaan en ik vond dat de wereld beter kon. Ik schreeuwde het van de daken. Ik belde mijn overgrootvader. Hij nam niet op, de klootzak.

Malafide worstendraaiers, ze bestaan. Hoe vaak ik de politie ook in de ogen piste, ze bleven mij geloven en liefdevol behandelen. Mag het zomaar zijn? Mag ik wensen dat Elodie nooit meer opstaat? Mag ik toegeven dat ook ik het antwoord soms niet weet? Mag ik in godsnaam mezelf zijn?

woensdag 11 maart 2009

het mietje

Eenzaam liep het mietje door een onbekende stad. Het had maar één wens: oliebollen fretten aan een oliebollenkraam. Er was echter in de verste verte geen oliebollenkraam te bespeuren. Het mietje nam dus maar een taxi en reed naar de basiliek. De basiliek was bomvol. Om een of andere duistere reden voelde het mietje zich hier thuis. Lag het aan de beelden van die vrome vrouw? Of aan die kerel aan zijn kruis? Het mietje struikelde over een uitgestoken been en viel recht op zijn neus.

zondag 8 maart 2009

was het maar dreft

De zon kwam op. Alles en iedereen liep te koken van ongeduld. Mosterd werd op boterhammen gesmeerd. Sommigen vonden de mosterd niet straf genoeg. Mensen lachten. Er werd komaf gemaakt met wezenloos gestaar in het niets. De horizon, voor velen een nutteloos gegeven, was prominent aanwezig. Een haantje de voorste riep luidkeels dat de wereld nooit zou vergaan. Vijf mussen tsjilpten uitbundig.

Tegelijkertijd kwam Jaap Stam het voetbalveld opgelopen. Hij wist niet veel, maar honger had hij wel. Zijn moeder had ooit zijn toekomstige vader verleid. Het fijne wist hij er niet van, maar naar het schijnt hadden zijn ouders in die tijd een neus voor louche zaken. Ze woonden midden in een joodse buurt en hielden zich opvallend koest als het op niezen aankwam. Jaap zag een bal en trapte zo hard hij kon.

Ik verscheen eveneens op het appèl. Milosevic kon mij gestolen worden. Winkelhaken, filibusters, Mongoolse mongolen, ik had er lak aan. Ik hield het bij zielig gejank en bambi-ogen. De redelijk representatieve jury viel in mijn boobytrap en ontplofte van plaatsvervangende schaamte. Mijn laatste woorden hield ik voor mezelf.

maandag 2 maart 2009

het bosje

Jacques keek niet naar links bij het oversteken en werd aangereden door een Daf. Zijn hond, die wel naar links had gekeken, stond verbouwereerd op het voetpad. Zijn baasje was weggecatapulteerd. Hij zocht zijn baasje en vond hem enkele minuten later in een bosje. Het bosje rook naar pis en kak van andere honden. Enkele landlopers sliepen in elkaars armen.

zondag 1 maart 2009

de messenwerper van hamelen

Alle dagen lijken op die ene dag dat ik met veel poeha de mosterdpot van de trap gooide. Ik was nog klein en ontdekte de wereld. Iedereen die mij negeerde kreeg een trap tegen het scheenbeen. Ik had veel trappen.

Mijn grootste overwinning op het leven behaalde ik na veel vijven en zessen. Mijn grootouders waren op sterven na dood. Ik bad tot God dat ik de snoepjespot zou erven. Walter, de zuchter van het dorp, zuchtte diep.

Ik was verliefd op twee meisjes uit twee verschillende klassen. Ik probeerde hen samen in mijn boomkamp te krijgen. Mijn boomkamp was echter alleen maar te bereiken via een touwladder. Het ene meisje viel eraf bij haar eerste poging en verzwikte haar enkel, het andere meisje bleek vooral oog te hebben voor het ene meisje en samen gingen ze naar huis. Ik klom in mijn boomkamp en droomde van mooiere momenten.