zondag 28 december 2014

was je maar, hier

Ik wandelde, op zoek naar reebok. De bossen verlangden naar de herfst. Mijn moeder belde op mijn gsm. Of ik straks een bruin brood gesneden kon meenemen. Van bij de bakker op de hoek? Nee, van bij de bakker op het plein.

Het plein zag zwart van de auto's. Eén autootje was knalgeel. Een vrouw stapte uit. Ze keek mij aan, ik bloosde. Haar lach was vergevingsgezind. Ik vroeg of ze ook een brood wou. Nee, zei ze, ik ben op zoek naar reebok.

We staarden naar de horizon. De skyline van Zelzate lag er prachtig bij. De fabrieken rustten nooit. Net als wij. Wij stopten pas als alle rozijnen opgegeten waren. Dat ging sneller dan verwacht. Tegen valavond waren we al weer thuis. De afwas blonk onze kant op. Jouw beurt pot verlost, riep ik razendsnel.

woensdag 17 december 2014

de legende van bart de wever

'Ga je nog eens de legende van Bart De Wever vertellen, opa?' vroeg Franske in het voorjaar van 2146 aan zijn grootvader. 'Maar je hebt dat verhaal al zeker honderd keer gehoord,' zei opa. 'Ja, maar het is zo schoon. Please?' Franske zette zijn beste puppyface op. Opa zuchtte diep. 'Oké dan, ventje.'

'Er was eens, meer dan 130 jaar geleden, een dikke man die de macht greep in het donkere Vlaanderen. Het waren tijden van ontsporende beurzen, crashende banken, toenemende ongelijkheid en ultraliberale dogma's. Na de middeleeuwen, de renaissance, de Verlichting en de nieuwste tijd zou dit tijdperk achteraf de naam 'postmoderne middeleeuwen' krijgen. Die man was oorspronkelijk heel dik en Vlaamsgezind, maar na een tijd werd hij heel mager en Thatcheriaans. Zijn naam was Bart De Wever.

Bart De Wever was burgemeester van de havengemeente Antwerpen, dat toen nog niet onder water lag. In plaats van die plek resoluut in de 21ste eeuw te trekken en met vooruitziende, ecologische projecten een internationale pioniersrol op te nemen, gaf hij alle macht aan koning auto en keizer ondernemer. Na enkele jaren was het inwonersaantal gehalveerd en de ongelukkigen die niet verhuisden, stierven uiteindelijk door luchtvervuiling of politieknuppels.

Maar wat hij met het toenmalige Vlaanderen en België deed, was van een nog erger kaliber. Oké, de meeste mensen hadden op hem gestemd, hij was dus democratisch aan de macht gekomen. Maar eigenlijk was dat niet zo moeilijk. Hij was de beste orator van zijn generatie, hij was intelligent en ad rem. Hij won elk debat. Wat wil je? Zijn concurrenten waren de laagvliegers van hun generatie. Zowel aan linker- als rechterzijde stonden gedurende jaren prutsers aan het roer. Stel dat die Bart De Wever geen rechtse nationalist was maar een groene communist, de hele meute zou groenlinks gestemd hebben. Het zou echter nog een paar decennia duren vooraleer de juiste mensen opstonden en een echt alternatief discours ontwikkelden, dat de basis vormde voor de wereldwijde less is more maatschappij waar we nu in leven.

Maar in tussentijd had het voormalige zwaargewicht vrij spel in het land dat hij wilde opblazen. Hij speelde het slim: hij bleef braafjes burgemeester van zijn dorp, een Franstalige liberaal was officieel de leider van het land. Maar iedereen, zelfs de caissières van de Aldi, wisten dat Bart De Wever alle touwtjes in handen hield. Hij bepaalde wat, waar, wanneer, wie en hoe. De besparingen die hij oplegde, troffen iedereen behalve de rijke ondernemers. Zij ontsprongen de dans. Bart De Wever was de DJ.

Er waren stakingen en betogingen, het ging van kwaad naar erger. De toenmalige regering wilde van geen plooien weten. Water bij de wijn, dat kenden ze niet. Ze marcheerden stug door, blindelings hun grote leider volgend. Ze walsten alle hoop plat. Ze wilden rijkdom creëren, maar negeerden daarbij de belangrijkste factoren voor een rijke samenleving: geloof in de toekomst, solidariteit, warmte. De daling van de koopkracht die ze zelf bewerkstelligden, zorgde voor een neerwaartse spiraal en een steeds armer land. De rijke ondernemers en industriëlen hadden dit al snel door en trokken naar het buitenland, waardoor Bart De Wever overbleef met dat deel van het plebs waar hij zijn neus voor optrok: de gewone man.

Maar natuurlijk kon hem dit au fond weinig schelen. Zijn doel was namelijk van Vlaanderen een onafhankelijke republiek maken, met Antwerpen als hoofdstad en hijzelf als president. Hij wilde bewijzen dat het project België een eeuwenoude nachtmerrie was en dat het gemakkelijk in een droom kon veranderen: splitsen die handel. Naar een onafhankelijk Vlaanderen - waar iedereen Vlaams sprak - zouden de investeerders wel snel terugkomen. Dus hoe sneller het oude België bergaf ging, hoe beter. De slachtoffers die ondertussen zouden vallen, waren collateral damage. Het doel heiligt de middelen.

Bart De Wever was echter één ding vergeten: het gewone volk, dat aanvankelijk massaal op hem gestemd had, was toch niet zo dom als het eruit zag. Bij de eerstvolgende verkiezingen stemde het op alle partijen die geen N-VA heetten. De regering die vervolgens gevormd werd maakte er ook een potje van, maar geleidelijk aan herstelde het land en groeide het geloof in een echte toekomst. En plots stonden ook de juiste visionaire politici op, die onze regio omvormden van Meli naar Plopsaland.'

'Plopsaland, joepie!' riep Franske en vredig viel hij in een diepe slaap.

zaterdag 29 november 2014

platte kaas

Ik droomde dat de Aveve gesloten was. Ik had net mijn camionette geparkeerd, voor de helft op het trottoir. Het winkelkarretje aanvaardde enkel 1 of 2 euro. Geen vijftig cent. Ik was terug naar mijn camionette gegaan, had alles overhoop gegooid, uiteindelijk een euro gevonden onder de handrem. Terug bij de winkel gleden de automatische deuren niet open. Ik dacht aan een defect maar toen zag ik binnen geen enkel licht branden en geen enkele medewerker in groene tenue die vriendelijk probeerde te lachen. Het was nochtans woensdagnamiddag, de JBC aan de overkant deed gouden zaken.

Ik schrok wakker. De hond van de buren blafte. Ik keek door het raam en zag twee katers vechten. Een streep maan hing achteloos in een hoek van de hemel. Ik ging naar beneden, zette koffie. Op tv interviewde Lieven Verstraete voor de vijfde keer de omhooggevallen politicus van de dag. Het ging over indexen, vermogens en platte kaas. Ik nam een slok en dacht aan Walter Godefroot. Hoe die man in 1967 Nokere Koerse won: respect.

Je vroeg wat ik aan het doen was. Je nachtkleed was licht doorzichtig, je tepels zacht en vredevol. Ik zei dat ik aan Walter Godefroot stond te denken nadat een droom over de Aveve mij wakker gemaakt had. Je glimlachte en ging terug naar boven. Wat had ik zin in jou. Ik hield je bijna tegen om je borsten te kussen, maar wist dat je morgen vroeg op moest. Ik plofte neer in de zetel en besefte te laat dat ik de zapper nog niet bij me had.

maandag 24 november 2014

ergens tussenin

Mijn plannen om een volgende nationale betoging eens in een onnozel gehucht in plaats van in Brussel te organiseren, kregen vorm in Zwevezele. Ik had een zwak voor dergelijke plekken. Ze waren lelijk en troosteloos, zeker als het wolkendek zo dik was dat het leek alsof het de hele dag schemerde. Maar ik voelde me er goed. Hoe zieliger het dorp, hoe vrijer mijn gemoed.

Ik zat met mijn vrouw en kinderen in de goedkope gezinswagen. We stopten bij Slagerij het Serpent. We kochten vijf bouletten en een kwart kilo préparé. Mijn vrouw sprak West-Vlaams dus zij voerde het woord. Het Serpent vertelde over haar nonkel die op zijn sterfbed lag. Mijn vrouw knikte en betaalde, ik keek naar een dode kip.

Zouden we picknicken op het kerkhof of in een bushokje? Het werd ergens tussenin. De jongste at een volledige boulet. De middelste gooide steentjes naar een vuilbak. De oudste neuriede de hele tijd. Een vrachtwagen van H. Essers denderde over de kasseien. Het beloofde een mooie dag te worden.

vrijdag 14 november 2014

hinkelen was ook een optie

Elegant kon je haar niet noemen. Ze leek meer op Gui Polspoel die net uit bed kwam dan op Lana del Rey met knalrode lippenstift en diepe decolleté. Maar ik hield van haar zoals ze was: stormachtig, ijzersterk, staalhard. Ze riep mij, ik huppelde naar haar toe, likte haar hielen. Mager was ze niet, maar haar blik was onweerstaanbaar.

Gods wegen lijken ondoorgrondelijk. Enkel de E40 ter hoogte van Erpe-Mere kent voor mij geen geheimen meer. Ik neem er elke dag de verkeerde afslag. Mijn grootmoeder die in de hemelen zijt lacht zich een nog grotere bult dan ze al had. Mijn grootvader weigert zijn mond open te doen, behalve als meneer pastoor met een hostie passeert.

Ik zit hier in mijn geblutste wagen. Het rechtervoorlicht is kapot. Hoe moet ik dat aan de garagist uitleggen? Voor hem is het waarschijnlijk links. Tenzij garagisten het perspectief van de bestuurder hanteren, zoals tandartsen dat van de patiënt. Ik heb mij al vaak afgevraagd wie op dat geniale idee is gekomen. Waarschijnlijk een Amerikaan of een Zweed.

zondag 2 november 2014

hoed in de hand

Zie mij hier zitten. De man van uw dromen. Ik zie de straten, de vrouwen, de buggy's. Ik voel de valse warmte, de ingehouden woede. Men vraagt mij welke bakker de beste broden heeft. Ik moet het antwoord schuldig blijven. Ik eet geen brood meer, ik eet eenzaamheid.

Wie of wat heeft mijn knikkers gestolen? Ik was even in slaap gevallen, droomde van de tuin bij mijn grootouders waar ik als zesjarige de wereld veroverde. Ik klom in bomen, schoot met mijn katapult op mussen, keek naar de voorbij glijdende wolken en hoopte dat het spaghetti was als avondeten. De klokken van een verlaten kerk trokken mij terug tot waar en wat ik ben, en kijk, mijn knikkers liggen niet langer voor mijn voeten. Misschien heeft de wind ze in de riolering geblazen. Ja, laat ons daarvan uitgaan.

Je huilt om mijn verdriet. Je voelt mijn schaamte. Je raapt me op, kordaat maar teder. Precies zoals ik je graag heb. Ik voel een glimlach opkomen, maar hij verdwijnt ergens diep in mijn keel. Je bestelt twee koffies. Een voor jou en een voor mij. Ik voel je blik, je onbeantwoorde liefde. Een man passeert, hoed in de hand. Hij lijkt op weg naar huis, op weg naar vrouw en kinderen. Hij lijkt gelukkig. Ja, hij lijkt erg gelukkig.

donderdag 28 augustus 2014

de gracht

Volg mij. Ik zal u leiden. Naar Wortegem-Petegem. Ik ken daar een gezellig plekje. Het stinkt er nooit, behalve op zondag. Zondag ga ik meestal naar Hollebeke. Ik wandel er op los, gooi mijn haren in de lucht, flaneer door kerkhoven. De place m'as tu vu onder de massagraven is ongetwijfeld Auschwitz. Dat ligt in Polen. Volg mij en ik toon u alles.

Bij mij moogt ge eenzaam zijn, ongelukkig of ziek. Als ge moet overgeven, bijvoorbeeld door het overvloedig drinken van Irish Coffee, gelieve u naar buiten te begeven. Aan de overkant van de straat ligt een gracht. In de winter stroomt daar water door. In de zomer staat ze droog, tenzij als het veel geregend heeft. In augustus stroomt daar dus ook altijd water door. Tja, het weer is niet meer wat het geweest is. Frank kan mijn kloten kussen.

Ik denk aan u. Ik steun u ten volle. Ge komt recht, er hangt nog een brokje kots aan uw wang. Ik zeg het niet, wil u niet nog meer kwetsen. Ge ziet er al zo ellendig uit. Ik wijs u de weg naar mijn bed. Ge valt neer. Ge snurkt voor dood. Ik trek uw kleren uit, gooi ze in de wasmachine. Het is gestopt met regenen, maar de zon schijnt nog steeds niet. Ze verstopt zich voor mij, ik ben het zeker.

zaterdag 12 juli 2014

kosovo mon amour

Ze kuste mijn knieën, ik werd wild van geluk. Dit was het waar ik al heel mijn leven op zat te wachten. Ik lachte, schreeuwde, kreunde, fluisterde. Woorden kon ik niet voortbrengen, maar ze begreep maar al te best wat ik bedoelde. Ze was enorm intelligent, deze hoer. Ze gaf mij het gevoel dat ik alleen was op de wereld, zonder verplichtingen, zonder schoonmoeder. Zonder Ikea, zonder Mediamarkt, zonder Siegfried Bracke. Vooral dat laatste bezorgde mij rillingen van plezier.

Ik nam haar borsten stevig vast, wou ze nooit meer loslaten. Ik beet in haar tepels, zoog eraan als een baby, warm en geborgen. Ik draaide haar om, besprong haar langs achter. Plots kwam ik klaar. Samen met het sperma belandden mijn tranen op haar rug. Ik gooide wat kleingeld in haar schoenen en trok de stad in.

De stad was grijs en somber, de straten liepen dood. De parken lagen er betonnerig bij, geen boom te bespeuren. Op een bank hield een oude man zijn hond vast. Hun dagen waren geteld, dat zag je van hier. Hun ogen waren te flets, hun neus te droog. Ik gaf hen een blikje Kitekat, maar durfde te wedden dat ze het nooit zouden open krijgen. Die gedachte alleen maakte mij al vrolijk. Glimlachend stapte ik een bruin café binnen en bestelde een roycosoep. Ik verbrandde mijn tong net niet.

venetië mijn kloten

[intro] This one's for all the lovers in the world. Check it out yeah uhuh. [einde intro]

Hoe bedroefd ik ook keek, de brandweercommandant bleef voet bij stuk houden. Het was zijn job om risico's te beperken, onze samenleving te ontdoen van alle spontaneïteit, conventionele steriliteit tot het hoogste goed te bombarderen. Zijn overste, de burgemeester van Wippelgem, deed geen moeite om zijn bloedworstgrijns te verbergen.

Ik trok mijn conclusies. Hier zou ik de wereld niet veranderen. Op een knaap als ik zaten ze hier niet te wachten. Hier wilden ze enkel Krüger Export achterover hijsen, frieten met stoofvleessaus en mayonaise binnenwerken en de kuisvrouw van de buren zwaffelen. Ik deed dat ook wel graag, dat moest ik toegeven. Naast koeien bijeendrijven en kauwen rond de kerktoren tellen, waren die drie zaken de belangrijkste bezigheden in mijn rijkgevulde leven.

Het dilemma was hartverscheurend. Maar ik moest sterk zijn, het heft in eigen handen nemen. Niet achterom kijken, niet terugblikken. Geen vals sentiment toelaten. Nu was het mijn moment, nu of nooit. Ik vulde een valies met kleren, frangipanes uit de Aldi en mijn lievelingsbalpen. Ik haalde diep adem en verliet mijn ouderlijk huis. Het was vijf minuten stappen naar het bushokje. De bus naar Ertvelde zou weldra passeren.

dinsdag 3 juni 2014

waterzuring

Prachtige dag vandaag, waterzuring bij de vleet. Ik haalde mijn mosterd bij de schipper naast Mathilde. Daarna liep ik het jaagpad af, tot een fabriek mijn weg versperde. Ik klom op de hoogste schoorsteen en overschouwde mijn vlakke land. Mijn maagdenland. Een sirene maakte duidelijk dat het schafttijd was.

Ik nam mijn boterhamdoos uit mijn knapzak en vervoegde mij bij de simpele arbeiders. Ze praatten over Barack Obama, Higgsdeeltjes en het groot dictee der Nederlandse taal. Ik zuchtte diep. Het was ver gekomen. Als zelfs hier niet over scheten, wijven en rugby gepraat werd. Ik at mijn boterhammen op en maakte mij pijlsnel uit de voeten.

De zon scheen, een merel zong. Ik stond stil bij het leven. Ik dacht aan korte rokjes, spaghettibandjes en bikinilijnen. Mijn grootvader zou mij geen ongelijk geven.

zaterdag 17 mei 2014

zwijgzaam

Er viel niet veel te vertellen. Ik zag haar zoeken naar woorden. Iets zinnigs of iets banaals, het maakte al lang niet meer uit. Zolang deze stilte maar doorbroken werd. Na een lange tijd staren naar de ons omringende koppels veerde ze plotseling recht. Dat had ik niet verwacht. Nu had ze mij zuiver. Ik wist meteen dat dit geen handschoen was om zonder muts aan te pakken. En sjaal. Zelfgebreid. Door mémé zaliger. Erfstuk. Mooie herinneringen. Veel te laat gestorven.

Al sinds haar zestigste hoopte ik dat ze er het loodje bij zou neerleggen. Maar nee, ze bleef leven. En breien. Tonnen sjaals en mutsen kreeg ik 's zondags mee naar huis. Toen ze eindelijk stierf heb ik al die prikkende kloteboel naar Afrika gestuurd, die konden dat goed gebruiken. Mijn lievelingssjaal hield ik over: die van SV Zulte Waregem, hoogstpersoonlijk gekregen van Willy Naessens.

Ze ging weer zitten. Keek mij megadiep aan. Ik moest kuchen. Ze gaf mij een keelpastille. Ik gooide het pilletje in de lucht en liet het volmaakt in mijn open mond vallen. Ik vroeg haar of ze met mij naar bed wou. Ze zei niet nee. Ik bloosde van geluk. Samen stapten we door het dorp. Bij het kerkhof viel mijn frank. Voor deze vrouw zou ik sterven.

zaterdag 19 april 2014

het kanaal

Weer geen enkele vis gevangen vandaag. Zal toch een ander plekje moeten zoeken. Het kanaal is niet meer wat het ooit geweest is. Vroeger ving ik snoeken, baarzen, karpers, meervallen en brasems bij de vleet. Het hele dorp keek naar mij op. Ik won de ene prijs na de andere. Ik leerde mijn vrouw kennen op de jaarlijkse visvierdaagse van Oosteeklo. Ik stond op het hoogste schavot, nam een daverend applaus in ontvangst, zag haar staan bij de frigo's. De manier waarop ze naar de diepgevroren kabeljauw keek, raakte mij diep. Ik stapte op haar af en begon over de verraderlijke stromingen bij hoogtij. Twee uur later lagen we uitgeput in bed.

Zou een nieuwe hengel soelaas bieden? Een meer gesofisticeerd ophaalsysteem? Genetisch gemanipuleerde wormen met extra vitaminen en mineralen? Ik weet het niet. Vroeger wist ik alles, twijfelde ik nooit. Nu durf ik met moeite een zebrapad over te steken. Auto's vertragen, chauffeurs geven vriendelijk voorrang, maar nog sta ik te drentelen als een klein kind. Wanneer ik dan toch een been verzet, is de verkeersstroom al lang weer ingezet en keer ik terug van waar ik kom, meestal Café de Smos in de Kerrestraat.

Mijn vrouw geloofde al lang niet meer in mij. De eerste jaren was ik haar held, niets kon ik misdoen. Ik reisde de wereld rond, gaf demonstraties, lezingen, workshops. Ik werd gevraagd voor debatten, parlementaire commissies, radioprogramma's. Vanaf het woord vis viel, kwam ik op de proppen. Maar plots kwam de kentering en verloor ik mijn mojo. Jaar na jaar ging het bergaf. De top was zo hoog dat de val tergend lang duurde. Pas vorige week bereikte ik het dieptepunt: mijn vrouw verliet mij voor Jan de Mosselman. Ik gaf bijna over van verdriet. Van frustratie. Van zelfmedelijden. Ik nam mijn hengel en fietste naar mijn plekje aan het kanaal. Daarna leek Café de Smos mij een goede optie.

vrijdag 4 april 2014

schoendoos

Ik stond op de dansvloer, nog niet zat genoeg om zonder schaamte mijn heupen te bewegen. Ik voelde dat iedereen mij aankeek: de vrouwen, de mannen, Jani Kazaltzis. Deze laatste stapte op mij toe en zei dat ik dringend wat meer zelfvertrouwen moest kweken. Ik zei dat het wel snor zat met mijn zelfvertrouwen, behalve dan op een dansvloer met te weinig alcohol in mijn bloed. Hij draaide zijn ogen tot ver boven de ironiegrens en wees al lachend naar mijn kleren. Ik gaf hem een dreun op zijn neus en verliet onder luid gejuich de parochiezaal van Scheldewindeke.

De volgende dag wist ik geen blijf met mezelf. Zou ik naar de slager gaan? Naar de grasmachinewinkel? Of zou ik de hele dag op zolder foto's bekijken van ex-lieven in erotische houdingen? Ja, dat kon nog eens leuk worden. Ik opende het zolderluik, ik knipte het licht aan, ik nam de vijfendertig schoendozen met foto's. Beneden werd er aan de deur geklopt. Ik kroop weer door het zolderluik, stapte de trap af, opende de voordeur. Een vrouw vroeg of ik drie balpennen wou kopen ten voordele van het kinderkankerfonds in Bulgarije. Het kostte maar 15 euro. Ik vroeg of ze kon bewijzen dat het geld effectief naar het kinderkankerfonds van Bulgarije zou gaan. Dat kon ze niet. Ik lachte minzaam, zoals steeds.

Terug binnen had ik plots zin om de was op te hangen. Helaas was er geen was om op te hangen. Ik ging naar de buren en vroeg of zij geen was hadden die opgehangen moest worden. Ja, dat hadden ze. Ze hadden zelfs aardbeien die dringend opgegeten moesten worden. Dat ging mij toch een stap te ver. Minzaam lachend keerde ik huiswaarts. Mijn vrouw en kinderen waren ondertussen daar. Ik omhelsde hen innig. Naast mijn vijfendertig schoendozen waren zij tenslotte mijn enige reden van bestaan.

woensdag 2 april 2014

merendree

Ik peinsde er niet aan om de wafelenbak helemaal alleen te organiseren. Ik belde mijn grootmoeder op en vroeg of zij geen zin had om drieduizend wafels te bakken tegen overmorgen. Ik hoorde haar knikken door de telefoon. Het mens knikte altijd. Ze lag te verkommeren in rusthuis De Verwaarlozing in Merendree. Met zo'n naam had ik beter kunnen weten.

Ik stapte op mijn Vespa en reed via Winterslag naar Merendree. Het was een prachtige route. De zon scheen, de vogels floten, honden likten gretig aan hun eigen ballen. Ik dacht aan mijn jeugd in Knokke-Heist: woest, geil, ongenadig. Mijn egotripperij staat daar nog steeds in de straatstenen gebeiteld. Nu nog houden de plaatselijke wijven hun adem in als ze mijn ouderlijk huis passeren.

Merendree was grootser dan ooit. Eigenzinnig, toekomstgericht. Ik werd er emotioneel van. Mijn tranen zweefden over het volmaakte asfalt. Daar was het rusthuis al. Ik rook de eenzaamheid. Mijn grootmoeder lag op de achtste verdieping. Het personeel hield een feestje in de kelder. Ik fuifde even mee, dronk een whisky of zes. Tegen middernacht kroop ik naar boven, naar de vrouw die mij leerde breien. Ik hield haar hand vast, de hele nacht.