woensdag 20 mei 2009

gisteren, vandaag, overmorgen

Toen ik gisteren de autostrade en daarna mijn vrouw bereed, schoten vreedzame gedachten door mijn hoofd: mussen zijn lief, bloempjes plukken is zo leuk, ruisende bomen zijn fantastisch, pony's zijn klotebeesten. Ok, die laatste gedachte was eerder onverantwoord, maar ik ben ook maar een simpele duif.

Daarnet hield ik iedereen in toom. Mijn grootmoeder zou zeker fier geweest zijn. Ik was haar lievelingsbastaard. Van alles en iedereen in het kolenkot hield ze het meest van mij. Ik was dolgelukkig toen ze stierf.

Mijn leven struint voorbij en voor ik het goed en wel besef vraagt de bakker: 'Wat mag het zijn, ventje?' Ik antwoord vastberaden: 'Evert heeft mijn hond verkracht.' De bakker slikt, maar blijft verbazend kalm. Dat moet ik echt wel toegeven.

de shock

Vroeger, toen Jezus nog zijn hol verbrandde aan vrolijk knetterende kampvuurtjes, hield ik niet zo van mango's in tomatensaus. Ik moest kokhalzen bij het zien van Jezus' ongekuiste tenen. Het einde was nog niet nabij, maar alle lemmings smeekten mij om hen te leiden. Ik weigerde categoriek. Ik hield te veel van het leven, van ananas in caramelsaus, van Judas' ongeschoren oksels. Was ik abnormaal? Mijn hond vond van niet. Ik gaf mijn hond geregeld trappen onder zijn kont. Hij bluste het kampvuur met zijn kwijl en zever. Jezus haalde opgelucht adem.

woensdag 13 mei 2009

de lolly

Van het weer word ik toch ook niet wijzer. Het draait er vooral om de mensen brood en spelen te bieden. Geef hen een vinger en ze nemen mijn hele lijf. Ze scheuren de knoppen van mijn jeans en doen alsof hun neus bloedt. Als ze niet opletten staat de politie opnieuw voor de voordeur. Ze bellen steeds twee keer. Eén keer lang en één keer iets minder lang. De postbode heeft nog nooit aangebeld. Die weet tenminste dat onze deurbel kapot is.

maandag 4 mei 2009

de kale reis

Op een dag besloot ik de wereld rond te trekken. Ik begon bij Holland, een land vol molshopen, Senegalezen en hondstrouwe mierenneukers. De avond viel veel te vroeg. Ik zette mijn tentje op in de voortuin van een aristocraat. Muggen waren er niet. Ik kookte mijn potje op een gasvuurtje. Een Hollander kwam op mij afgestapt. Het was de aristocraat. Hij vertelde dat zijn vrouw hem had verlaten. Ik knikte, maar velde geen oordeel. Zo was ik niet.