vrijdag 20 februari 2015

strunt der liebe

Ik zocht in mijn amalgaam aan medeklinkers maar vond geen enkele die mijn gevoel perfect verletterde. Het was geen zof, geen kiv en ook geen pex. Ik vroeg de weg naar Amsterdam maar niemand kon het zodanig fluisteren dat ik de ogen sloot en droomde van de confituur die mijn grootmoeder nooit zelf maakte. Ze kocht een pot in de Aldi en lepelde de confituur in een andere pot. Een pot die er authentiek uitzag. De confituur smaakte altijd heerlijk. Al de rest trok op geen bal ginder, maar de confituur was om over naar huis te schrijven.

Mijn ouders ontvingen mijn brieven nooit. Ofwel hadden ze geen brievenbus, ofwel werkte de postbode nooit de dag dat ik een brief schreef, ofwel gooide mijn grootmoeder ze stiekem in de vuilnisbak. Het was geen slecht mens, mijn oma, maar dat zeg ik alleen maar omdat ik nog steeds bang ben dat ze achter mij staat met haar liniaal in de hand, ook al is ze al twintig jaar dood en begraven.

Haar graf ligt in Amsterdam. Ik zoek en ik zoek. Ik heb speciaal mijn voorhamer meegebracht om haar grafsteen aan gruzelementen te slaan. Plots besef ik dat ze gecremeerd is. Verast. In Lochristi. De ceremoniemeester had kromme krullen en een scheve neus. Hij slikte toen hij mij hoorde lachen. Ik bulderde de hele zaal bijeen. De zes aanwezigen keken streng mijn richting uit. Daarna aten ze croissants bij de vleet.

woensdag 4 februari 2015

de sint en de baard

De Sint likte mijn holbaard. Ik vroeg niet waarom. Het deed geen deugd maar wie was ik om de Sint tegen te houden. Hij stonk naar de mesthoop van nonkel Roger. Nonkel Roger was een fervent tuinier. Hij woonde op de vijfde verdieping van een appartement in Mortsel. Zijn terras mat twee bij drie meter. Te klein om patatten te planten, maar ruim voldoende om een mesthoop op te stockeren. Telkens ik bij hem ging spelen, moest ik mijn kaka bijhouden en op zijn mesthoop gooien. Zijn buren waren verdraagzame doppers, maar belden uiteindelijk toch de flikken, die met veel tegenzin zijn appartement kwamen ontruimen.

Ik dacht aan mijn jonge jaren. Aan mijn goede vriend Fred. Hij kwam van Aalst, maar zijn ouders hadden een buitenverblijf op tweehonderd meter van ons huis aan de Nederlandse grens. Nederland was toen nog een lichtend voorbeeld in Europa. Vooral Terneuzen, met al haar coffeeshops. Duizenden Fransen en Belgen trokken elk weekend naar dit stadje om er in alle rust high te worden. De douane in Zelzate klopte overuren om de ontspoorde jeugd een lesje te leren.

De Sint keek diep in mijn ogen. Ik stotterde toen ik hem de deur wees. Hij zag er moe en afgeleefd uit. Een eenzame oude man met tranen op de wangen. Hij wandelde naar zijn auto, een gele Toyota Yaris. Je zou voor minder huilen.