zaterdag 26 februari 2011

pijnlijk schaap

Ik omzwachtel mijn fantasieën over Mieke Vogels, Miet Smet en Jan Bardi. Ze bepalen al veel te lang mijn doen en laten. Elke keer ik aan seks denk of doe, sluipt dat bizarre trio op de voorgrond. Eerst nog subtiel, maar na een paar minuten walgelijk in het rond springend met hun vetkwabben, afgeleefde borsten en bejaarde lul.

Mijn psychologe zegt dat ik dringend mijn verleden moet doorgronden. Dat daar de oorzaak en oplossing van het probleem kunnen liggen. Als ik dan antwoord dat ik geen problemen héb, barst ze net niet in tranen uit en kijkt intriest naar het voorbijrazende verkeer op de Brusselsesteenweg. Waarom ben ik in godsnaam ooit in Gentbrugge beland, zie ik haar denken.

De sessie erop praten we een uur lang over koetjes en kalfjes. Ik vertel over mijn postzegelverzameling, zij wijdt uit over haar moestuin. We lachen samen met een Pakistaan die het zebrapad niet durft oversteken. Pas als ik 50 euro betaald heb en haar deprimerende kantoortje verlaat, stelt ze die ene pertinente vraag, de vraag die mijn leven voorgoed binnenstebuiten keert en zin geeft. Ik knik zachtjes en spring op mijn fiets. De dag is nog lang.

maandag 21 februari 2011

doorslaande stoppen

Veel kans dat mijn tenen straks krullen als ik je terug zie. Je reis naar Moskou duurde twee weken. We belden om de veertien dagen. Geen enkele keer dus. Ik werkte me kapot: spitten, spuiten, spuwen. Iedereen die me trachtte tegen te houden, kreeg een kruiwagen cadeau. Na vijf dagen had de Brico geen kruiwagens meer. Ik reed naar de Gamma, de Heco en de Hubo en kocht er de hele kruiwagenstock op. Moe maar voldaan keerde ik huiswaarts.

Straks verschijn je daar door die deur. Eerst de voordeur, je voetstappen in de gang, dan de keukendeur. Je zal zuchten bij het zien van zoveel rommel. Je zal al vloekend binnenkomen. Ik zal buigen, plooien, schijnheilig glimlachen. Verklaren dat het extreem druk was, dat er geen tijd was om op te ruimen. Dat de buren ziek waren en dringend koffie nodig hadden. Dat het de hele tijd regende in Schotland. Dat we niet in Schotland woonden, maar toch, komaan, snap je?

Ik zet de tv aan. Op Reyers Laat laat Lieven Van Gils zich volledig gaan. Ik neem een glas cognac en probeer niet te hoesten bij m'n eerste slok. Tevergeefs. De kraan biedt water, mijn leven steigert. Ik hoor de voordeur, de gang, de keukendeur. Een hond komt binnen, nat van het zweet. Hij kwijlt en zevert, kakt op het tapijt en rent dan weer weg. Ik blijf verbijsterd staan, geniet van het moment, probeer het vast te grijpen, voor eeuwig en twee dagen. Ik denk niet langer, voel niets: zo wil ik straks handjes schudden.

dinsdag 8 februari 2011

de botvangers

Er was geen wezenlijk verschil tussen honger lijden en naar Thuis kijken. Mijn toestand daarentegen was gloednieuw: dromend van Zwevezele by night. Mijn huiskat zat op de vensterbank en loerde naar het levende mummie dat Marianne heet. Haar man - dokter Geert - acteerde weer eens de pannen van het dak. Ik kokhalsde bij zoveel tristesse.

Mijn zussen groeiden samen met mij op in het onooglijke dorp Boekhoute, parel aan de Belgisch-Nederlandse grens. Vissersdorp zonder haven. Jaarlijkse hoogtepunt: de Garnaalfeesten. Tijdens die feesten maakten wij altijd dat we iets in Gent te doen hadden. Terwijl mijn ene zus foute vrienden opzocht, ging ik met mijn andere zus naar de Bourgoyen om zeldzame zwanen te spotten. Ja, zo waren wij wel: jong en ambitieus, echte lefgozers.

Water gleed van de voorruit. Mijn Daewoo Lanos brulde van plezier, zijn ruitenwissers konden de zondvloed met moeite aan. Een bejaard vrouwtje keek mijn richting uit. Ik zwaaide en stak vervolgens mijn fuckvinger uit. Ze sloeg een hand voor haar mond, trok haar wenkbrauwen op en struikelde over haar keffer. Ik stapte uit en nam het dier in mijn armen. Tranen rolden van onze wangen.

dinsdag 1 februari 2011

brief aan bart de wever

Waar is de tijd dat we samen in het grasveld lagen en naar de overdrijvende wolken keken, op zoek naar vormen uit het dagelijkse leven? Jij zag steeds hangtetten, ik meende vooral Disneyfiguren te ontwaren. Op zo'n heerlijke zondagmiddag zei je plots 'Ik haat het leven' en niet veel later lag je te kotsen op boter- en paardenbloemen. We belden je mama op, maar zij reageerde onverschillig: 'Ach, ons Bartje heeft nu eenmaal een zwakke maag.'

Je hield van mij en ik van jou. In de klas streelde je stiekem mijn rechterdijbeen. Na een tijdje werden je handen klam van het zweet en begon je zwaar te ademen. Als de juf dan vroeg in welk jaar de Guldensporenslag plaatsvond, kon je enkel 'Lang geleden?' stamelen. De hele klas barstte in lachen uit, ik weet nog goed met welke blik je toen naar de grond keek. De blik van een geslagen hond, eenzaam en verlaten, trouw maar zonder baasje.

In het vijfde middelbaar scheidden onze wegen. Ik had nieuwe vrienden, jij had honger. Het ging steeds meer bergaf met jou. Geen mens kon je tegenhouden en enigszins in een andere richting rollen. Op een marginale fuif in Eeklo zocht je weer toenadering. Je klampte me aan in het herentoilet, ik rook je lookadem en schudde je van me af. De vernedering was totaal toen je even later op de BeeGees stond te dansen. Het hoongelach was oorverdovend. Vol ingehouden woede stapte je naar huis. Niet veel later hoorde ik dat je de politiek was ingegaan.