donderdag 5 juni 2008

een boom in de wind

Een boom stond in de wind. Ik stond er naast. Jij stond naast mij. Het waaide hard. Het was nacht. Er waren geen sterren. We hoorden niets, behalve de wind. Je nam mijn hand. Je trilde. Ik gaf je mijn jas. Mijn jas stond je wel, alhoewel het donker was en ik je dus eigenlijk niet kon zien. Maar ik beeldde me in dat mijn jas je wel stond. Ik wist dan ook met zekerheid dat het een mooie jas was, ik had hem een paar dagen eerder zelf gekocht. En ik wist dat jij wel stond met mijn jassen. Vandaar dat ik me voorstelde, ook al was het nacht en trilde je, dat mijn jas je wel stond.

Er ritselde iets in het struikgewas. Ik gokte op een egel. Jij op een haan. Een haan?? Hier midden in de velden, naast een boom, in de wind? Ik had al eerder gemerkt dat je af en toe rare dingen kon zeggen, maar die haan sloeg toch alles. Ik pakte m'n boeltje en vertrok. Je ging met me mee. Gelukkig maar.