vrijdag 15 januari 2010

wiske

Patiënt 546 uit kamer 52 in gang 34 van de 15de verdieping in blok F heeft tandpijn. Mijn moeder haast zich om de feiten te vergeten. Haar buik voelt anders aan: warmer, werchter, dranouter. Ze huilt zelden, maar als ze huilt is het prijs. Mocht er een wereldkampioenschap huilen bestaan of mocht huilen een olympische discipline zijn, mijn moeder haalde zeker goud. Of zilver.

De wolken, de kippen, het strand: alle faketoestanden wil ik kwijt. Liever kwijt dan geil. Liever Toscaanse saus op mijn frietjes. Liever saus in een potje. Lieven hield opnieuw zijn adem in. Leuven blijft afstandelijk, bitter, hautain, ridicuul. Tobback: een blok aan benen.

De mokka smaakt intens, bijna zoals in de reclame van Côte d'or. Ik huil bij het afscheid nemen. Ik mis mijn zakdoek. Had ik hem maar meegenomen. Nu sta ik hier te snotteren als een klein kind. Ik bén een klein kind. Het leven lacht mij toe.