Walter, zijn achternaam was niet voor niets Capiau, liep vrolijk achter z'n mama aan en gleed uit over een bananenschil. Hij weende veel te luid, gooide de bananenschil naar een onschuldig hondje dat braaf naar de lucht zat te kijken, en vervolgde zijn tocht achter z'n mama. Z'n mama was een knappe vrouw voor die tijd en alle mannen keken haar achterna. Ze had ook altijd wapperende rokken aan. Walter had al zeker honderd keer haar onderbroek gezien. Het was zijn favoriete bezigheid: ijsjes eten achter z'n mama aan lopend.