Alle dagen lijken op die ene dag dat ik met veel poeha de mosterdpot van de trap gooide. Ik was nog klein en ontdekte de wereld. Iedereen die mij negeerde kreeg een trap tegen het scheenbeen. Ik had veel trappen.
Mijn grootste overwinning op het leven behaalde ik na veel vijven en zessen. Mijn grootouders waren op sterven na dood. Ik bad tot God dat ik de snoepjespot zou erven. Walter, de zuchter van het dorp, zuchtte diep.
Ik was verliefd op twee meisjes uit twee verschillende klassen. Ik probeerde hen samen in mijn boomkamp te krijgen. Mijn boomkamp was echter alleen maar te bereiken via een touwladder. Het ene meisje viel eraf bij haar eerste poging en verzwikte haar enkel, het andere meisje bleek vooral oog te hebben voor het ene meisje en samen gingen ze naar huis. Ik klom in mijn boomkamp en droomde van mooiere momenten.