Eenzaam liep het mietje door een onbekende stad. Het had maar één wens: oliebollen fretten aan een oliebollenkraam. Er was echter in de verste verte geen oliebollenkraam te bespeuren. Het mietje nam dus maar een taxi en reed naar de basiliek. De basiliek was bomvol. Om een of andere duistere reden voelde het mietje zich hier thuis. Lag het aan de beelden van die vrome vrouw? Of aan die kerel aan zijn kruis? Het mietje struikelde over een uitgestoken been en viel recht op zijn neus.