Posts tonen met het label het leven. Alle posts tonen
Posts tonen met het label het leven. Alle posts tonen

zaterdag 5 september 2015

de varken spoot

Zet een hesp voor je raam vannacht. Pata negra als het even kan. Ik weet dat je vegetariër bent, maar alsjeblief, zet je fucking principes opzij. Schuif ze aan de kant. Negeer ze en eet mij op. Verslind me. Je hebt me nodig. Ik zit vol met ijzer. Vitamine B. Allerhande mineralen. Je zal er zo bleek niet meer uitzien. Je ogen zullen weer blinken. Laat mij ze nieuw leven inblazen. Ik zal heel diep inademen en je vuur een laatste keer aanwakkeren. De vlammen zullen zichtbaar zijn tot in de Kempen.

Laat me nog één keer alleen. Ik heb nog iets af te maken. Nee, niet ons konijntje. Het huppelt te schattig. Het toont mij de weg naar grassprieten en savooikool. Ik haat savooikool. Maar zo tussen het gras en de savooikool huppelt het verdomd schattig. Ik huppel haar achterna. Ik hoop dat we ooit een courgette zullen tegenkomen, maar diep vanbinnen weet ik beter. Ik streel ons konijntje achter de oren. Ze kraait van geluk.

Misschien ligt het aan mij. Misschien ook niet. Misschien ligt het aan ons allebei. Of aan niemand. Stel je voor. Dat het gewoonweg aan niemand ligt. Dat geen enkele klerelijer er iets mee te maken heeft. Dat het gewoon moest gebeuren. Dat het sowieso zou gebeuren. Dat het altijd zou gebeurd zijn, in eender welk scenario. Dat alle mogelijke daden van alle mogelijke mensen in alle mogelijke generaties tot dat ene feit zouden geleid hebben. Dat het ergens in de Kempen zat te wachten tot het allerlaatste dominosteentje zou vallen. Wij zijn die laatste domino. Ik val op jou en jij op mij. Zo blijven we recht tot de morgen toe.

vrijdag 24 juli 2015

het uur van de kikker

Ik heb al verschillende stenen verlegd in verschillende rivieren op aarde, maar geen enkele stroom ging een andere weg op. Tenzij natuurlijk die ene keer toen ik een betonblok loste in een derderangsbeekje in Erembodegem. Mijn vrachtwagen was te zwaar geladen, zei de rijkswacht. Het was lossen of een nachtje brommen. Bij de eerstvolgende verkiezingen werd de burgemeester zonder pardon weggestemd. Vele jaren later zag ik hem bieten planten in het park.

De jaren negentig vlogen voorbij als een zwerm honingbijen boven een bloemenweide: tergend traag. In 1992 gebeurde er niet veel in mijn dorp. Ik was tien en droomde van 1993. Ik vond dat een mooi getal. Mijn lievelingsgetal was echter nul. Dat rijmde op Hull. Elk jaar ging ik met mijn ouders en zussen naar Schotland. We namen dan de ferry van Zeebrugge naar Hull. Ik hield van Hull. Het rijmde op lul.

In 1996 was het eindelijk zover: mijn teddybeer stierf. Ik begroef hem tussen de brandnetels links van de mesthoop. Rechts van de mesthoop lag mijn waterpistool, zes voet onder de grond. Het was in 1994 ter ziele gegaan. Mijn grootmoeder huilde met me mee toen ze de ajuinen sneed. Ik keek haar aan en hoopte dat het snel 1995 zou worden. En inderdaad, enkele maanden later begon er een nieuw jaar. Zo ging dat in die tijd.

Nu zit ik hier te mijmeren over een godvergeten decennium. Ik kan evengoed wortels schrapen. Ik doe dat graag. Naast revoluties ontketenen, gevestigde orden omverwerpen en bootvluchtelingen redden, is wortels schrapen mijn grootste hobby. U ziet het, ik heb geen kiezels in rivieren nodig om bewijs van mijn bestaan te leveren. Ik schraap wortels dus ik ben. Ik schraap ze tot het bloed uit mijn vingers gutst. Ik hou van bloed. Het rijmt op bolhoed.

zaterdag 25 april 2015

lucifer

We liepen arm in arm, ik vol van mezelf, jij vol met mijn zaad. Onze haren wapperden in de wind. Het hoeveelste kind zou ik al verwekt hebben? Ik snapte de natuur niet volledig, maar één ding wist ik wel: eksters waren de Opel Corsa's van het vogeldom.

Een van mijn kinderen viel van de trap. Ik sleepte de trappenmaker voor de rechter. Mijn kind had recht op een morele schadevergoeding van tien miljard dollar. De rechter had een goeie linker, hij trapte mijn voorzet staalhard binnen. Alleen jammer dat hij mijn zelfgebakken taart niet lustte.

Ik drong bij je binnen, schalks en zelfvoldaan. Je zuchtte niet eens zo diep. Water of koffie, dat zou ik straks wel drinken. Fairtrade koffie, daar kan je van op aan. Zo hebben die boeren in Zuid-Amerika ook nog iets te eten. Ik pompte en ik pompte, er leek geen einde aan te komen. Een houtduif op de elektriciteitsdraad keek door het raam naar binnen.

Mijn grootmoeder belde onverwacht. Ze had haar gebit laten vallen en probeerde mij duidelijk te maken dat ik haar uit de nood moest helpen. Ik deed alsof ik haar niet verstond. Uit de boot schelpen, moe? Wat bedoel je daarmee, moe? De verbinding is heel slecht, ik ga ophangen, moe, daaag. Ik zag haar al door de living kruipen, een zweetdruppel op het voorhoofd, mijn naam op haar lippen.

We wuifden naar een passant. Het wandelpaadje was bijna overwoekerd. Nog enkele maanden en geen kat zou onze rust verstoren. Je vertelde over je vorige vriendjes. Ik kon hen allemaal de ogen uitsteken met een lucifer. Een briquet zou minder handig zijn, dat moest ik toegeven. Onze lach echode tussen de bomen, een merel vloog verschrikt weg. Kon het ons wat schelen.

dinsdag 10 maart 2015

rottend rijst

We stonden op, gingen naar beneden, dronken koffie. We liepen naar buiten, naar de regen, de wind, de modder. De boerderijen sliepen vredig. Ze droomden van mortel en keramiek. We lachten, we bulderden van het lachen, we huilden. We voelden ons eenzaam, voelden aan elkaar, we hadden seks in een paardenstal. We hadden laarzen aan, groene laarzen, glad en kil.

We keerden terug. Ons bed was opgemaakt. De lakens gewassen. Het nachtkastje afgestoft. De wekkerradio schreeuwde het uit. We waren jong en onvolmaakt. We waren het gepeupel, het volk in de straat. De wagens reden sneller en sneller. We struikelden het bos in. De laatste bomen kreunden zacht.

We wisten dat het ooit ging stoppen, dat de rijst zou rotten, net als onze tanden. We zouden honger krijgen en ruzie. We zouden elkaar aanraken, onzacht en met de vuisten. We zouden roemloos ten onder gaan, net als onze buren. Maar tot het zover was zouden we in elkaars ogen kijken, om ter langst zonder te knipperen.

zondag 18 januari 2015

de salade der dingen

Mijn bindingsangst verdween meteen toen ik jou zag. Ik haalde mijn paternoster boven en zwaaide ermee naar alle kindjes in de buurt. Hun ouders keken de verkeerde kant op. Mijn leven slenterde verder. Even bleef ik hangen bij een Nigeriaanse die haar diensten aanbood, maar na vijf minuten was ook dat verleden tijd.

Je zei dat liefde een wonderlijk iets was. Ja oké, antwoordde ik, maar salade is ook niet te onderschatten. Ik voelde dat onze wegen bijna zouden scheiden. Je was te goed voor mij. Te diepzinnig ook. Ik leefde van dag tot dag, van a naar b, van vrouw tot vrouw. Jij stond stil bij de dingen, zocht naar de kern van de zaak, krabde geduldig aan alle eeltlagen tot enkel de waarheid overbleef.

Wat als je al mijn eeltlagen had weggewerkt? Zou je mijn waarheid onder ogen durven komen? Zou je aanvaarden dat het dit maar was? Dat ik mijn hele leven, mijn volledige doen en laten, mijn verleden en mijn toekomst volledig afstemde op Jaak Pijpen? Zou je mijn blinde adoratie weglachen? Of zou je verder krabben tot je uitgeput en sprakeloos in mijn armen valt en ik je zachtjes toefluister dat salade echt wel lekker kan zijn?

dinsdag 3 juni 2014

waterzuring

Prachtige dag vandaag, waterzuring bij de vleet. Ik haalde mijn mosterd bij de schipper naast Mathilde. Daarna liep ik het jaagpad af, tot een fabriek mijn weg versperde. Ik klom op de hoogste schoorsteen en overschouwde mijn vlakke land. Mijn maagdenland. Een sirene maakte duidelijk dat het schafttijd was.

Ik nam mijn boterhamdoos uit mijn knapzak en vervoegde mij bij de simpele arbeiders. Ze praatten over Barack Obama, Higgsdeeltjes en het groot dictee der Nederlandse taal. Ik zuchtte diep. Het was ver gekomen. Als zelfs hier niet over scheten, wijven en rugby gepraat werd. Ik at mijn boterhammen op en maakte mij pijlsnel uit de voeten.

De zon scheen, een merel zong. Ik stond stil bij het leven. Ik dacht aan korte rokjes, spaghettibandjes en bikinilijnen. Mijn grootvader zou mij geen ongelijk geven.

dinsdag 5 juni 2012

de wereld (die welt)

Ik ben de wereld. De molshopen in mijn tuin. De wereldreizen die ik nooit zal maken. Spaghetti bolognaise met krampen als gevolg. Ik ben Turkije, algebra, Obama met tandpijn.

Ik ben de slechtste reclame ooit, die van Jetair, met die twee etters van kinderen. Ik ben Walter Capiau, Frank Deboosere, Bart De Fucking Wever. Ik ben de onopvallende decolleté van vrouwen die niet beseffen dat ze prachtige borsten hebben. De grasmachine van de buren, een geeuw die langer mag duren.

Ik ben de ontbossing, de uitlaatgassen, de overbevolking, de goedkoopste tuinslang uit de Aveve. De Nopri van vroeger. De bio-time producten uit de Colruyt. Dreamland waar kinderen hysterisch huilen omdat ze niet weten wat te kiezen. Ikea waar mannen verdwaasd achter hun vrouw aansloffen. Verse basilicum op tomaten, met een heerlijk vinaigrettesausje, zelf gemaakt, met honing en mosterd.

Ik ben Suske en Wiske, Roodkapje, Pippi Langkous. Walter Van Beirendonck, huilend bij zijn moeder. Ik ben zijn moeder, vrezend voor dementie. Ik ben de regen, de roltrappen van de Inno. Of van de metro in Londen. Ik ben de hoeren van Brussel-Noord. De orang-oetangs van de Zoo in Antwerpen. De pony hier in de weide naast mijn huis, met zijn megagrote lul.

Ik ben het, de man zonder boodschap, zonder enige clou. Zonder verhaal, zonder begin en zonder einde.

vrijdag 9 maart 2012

kwispel

Ik stap elke avond over een beek en kijk omhoog naar de wolken. Ik denk dan na over Jezus. Zijn kruis, zijn ingewanden, zijn holbaard. Ik huil soms. Van verdriet of totale leegte. Van zinloosheid of diepe pijn. Pijn aan de ballen of aan de neus. Mijn ballen hebben hun werk al gedaan. Ik heb twee kinderen. Een dochter en een zoon. Prachtkinderen, wonderen der natuur. Lief en zorgzaam. Goed opgevoed.

Hun mama, mijn vriendin, wordt in augustus mijn vrouw. Waarom trouwen jullie eigenlijk, vroeg haar moeder onlangs. Ik stond even met mijn mond vol tanden. Van mijn schoonmoeder had ik zo'n vraag niet verwacht. Wat moest ik antwoorden? Omdat we elkaar graag zien? Omdat we onze liefde willen delen met al wie ons dierbaar is? Omdat mijn zussen ook al getrouwd zijn en er massa's geld aan overgehouden hebben?

Mijn zussen, wie zal hen redden? Hun echtgenoten zijn vooral met hun carrière bezig. Hun vader is bezeten door biljart. Hun moeder heeft meer last van kwaaltjes dan van haar biljartende man. Hun vrienden zijn op één hand te tellen. En ik, ik sta er ook maar bij en kijk ernaar. Ben ik een waardige broer? Vriend? Zoon? Man? Papa?

Natuurlijk, denk ik dan bij mezelf, starend naar de maan die door de wolken schijnt. Ik ben fantastisch. De coolste man die ik ken. Altijd paraat om iemand uit de nood te helpen, te troosten of goede raad te geven. Bij mij kan je je diepste geheimen kwijt en je meest banale gedachtegangen. Bij mij kan je thee krijgen, koffie of gin-tonic. Ik ben Maarten, hier aan de beek. Je herkent me aan m'n tranen.

maandag 2 januari 2012

de pottenbakker

Vroeger, toen er van Apple en Bart de Wever nog geen sprake was, speelde ik in velden en op dijken. Bomen, bunkers, vervallen schuren, kreken, boomgaarden: het was mijn speelterrein, mijn territorium. Samen met mijn maat Fred heerste ik er over de wereld.

Ik had een buurman. Zijn tuin was een paradijs, zeker in de winter. Toen zijn vijver bevroren was en hijzelf op reis, haalden Fred en ik zijn tuinstoelen uit de stalling en speelden er dagen aan een stuk op het ijs. Een andere keer, ergens in de zomer, was mijn buurman weer eens weg naar het zuiden. Fred en ik ontdekten een kelderraampje dat nog open stond. Wij naar binnen: tutti frutti's in de frigo en seksboekjes in het nachtkastje; het feest kon niet op.

Mijn buurman had veel vrienden, vooral mannelijke. Al snel leerden mijn ouders mij dat er verschillende soorten mensen bestaan: niet iedereen wil een partner van het andere geslacht. Ik stelde er mij niet al te veel vragen bij. Hij stak nooit een vinger naar mij uit, al mocht ik wel bij hem gaan pottenbakken en mijn zussen niet.

Vandaag is hij vijftig en heeft hij kanker. Hij heeft de hele wereld rondgereisd, zijn eigen huis gebouwd en tot in de puntjes afgewerkt, als verpleger gewerkt en als staalarbeider, hij kwam geregeld een koffietje drinken bij mijn moeder, twee viswijven samen, de problemen van de straat en van de wereld in één teug doorspoelend. Nu is hij terminaal ziek. Het leven van één van de sterkste en gezondste mannen van de Lage Landen zal veel te vroeg eindigen. Hij weet het, zijn vriend weet het, het hele dorp weet het. Maar niemand die er iets aan kan doen, zelfs de patroonheilige van de holboorders niet.

Ik heb nog niet veel miserie gekend in mijn leven, ook al heb ik twee kinderen, een West-Vlaamse vrouw en woon ik momenteel in de ruime periferie van Aalst, arbeidersstad zonder enig gevoel voor vooruitgang. Opgroeien met twee oudere zussen, een belastingcontroleur als vader en een halve jodin uit Antwerpen als moeder, was evenmin een sinecure. Mijn grootouders stierven allemaal toen ik nog jong was. Ik huilde soms als ik het laatste kruimeltje van de cake niet kreeg. Ik kreeg hooikoorts op mijn negentiende. Ik ben maar een meter achtenzeventig. Ik word soms nat van de regen en heb niet genoeg geld om een deftige camionette te kopen. Kortom, mijn buurman die triest voor zich uit staart, pijn lijdt en niet anders kan dan wachten, is veruit het ergste dat ik in dertig jaar tijd heb meegemaakt.

woensdag 26 oktober 2011

wankele walvis gaapt tegen sterren op

Ik stierf niet eenmaal, niet tweemaal, zelfs niet driemaal. Nee, ook niet viermaal. Of vijfmaal. Of zes-, zeven-, acht-, negen- of tienmaal. Nee, ik stierf helemaal niet. Met andere woorden, ik leefde nog een beetje. Net genoeg om nog te kunnen ademen. En te ruiken, voelen en horen. En je te zien weggaan. Naar het hotel. Met je valies in de hand. En je kleren erin. En je kousen binnenstebuiten. En je tranen op je wangen. Je veegde ze niet eens weg. Iedereen mocht zien hoe verdrietig je was. Zelfs Koen Crucke, die toevallig passeerde met een banaan in zijn mond.

Ik ademde nog steeds, want dood was ik niet. Ik keek naar links. En dan naar rechts. Ik deed even niets. En dan keek ik weer naar links. Ik zag een hond. De hond kwispelde keihard tegen een paal. Dat maakte een hels geluid. Ik gooide een osb-plaat naar de hond. Hij jankte en sjokte heen. Ik keek terug naar rechts. Ik zag jou verdwijnen achter de hoek. Koen Crucke passeerde met een banaan in zijn hand en een grijns op zijn verwijfde smoel. Nog voor hij hallo kon zeggen, riep ik 'Zwijg, achterlijke Turk, zwijg!!!'

Inderdaad, drie uitroeptekens: zo luid riep ik. Het speeksel vloog uit mijn mond. Koen Crucke likte het dankbaar op. Ditmaal was hij mij te snel af: nog voor ik iets kon roepen, zei hij met een knipoog: 'Gaat ge niet mee met mij naar de Capitole vanavond?' Ik stond daar met mijn mond vol tanden. Ik knikte verdwaasd van ja en een paar uur later zaten we samen naar Daens, de musical te kijken.

maandag 20 juni 2011

het smeersel

Ik voel je angst als ik in galop over je heen rijd. Je slaakt geen zucht, knippert niet met je ogen, geeft geen krimp. Je zoekt geen afscheid. Mijn excuses aanvaard je met de glimlach, een minzaam lachje dat mij leegzuigt en al mijn moeizaam opgebouwde zelfzekerheid tot stof verpulvert. Ik kijk door het raam, een windvlaag doet knotwilgen plooien.

Mijn tranen voelen kil aan, verwilderd, doelloos. Ik hou ze bij in een potje van de Aldi. Ik kijk ernaar de hele nacht. Ik val in slaap, eenzaam opgekruld in de leren sofa, gekregen van mijn ouders. Italiaans design, ooit vlekkeloos en futuristisch, nu tot op de naad versleten en so nineties. Ik voel mijn veel te lange haren plakken aan opgedroogde cuba libre.

Ik wandel door een stad, een omhooggevallen dorp of een verlaten industriepark, het maakt niet uit. Er is niemand om mij op te vangen, frieten te voeden of cécémel te verkopen. Ik slenter maar door, van achter naar voor, van links naar rechts. Ik hou halt bij elk bushokje, maar telkens ontbreekt de uurregeling. Ik staar naar het blanco blad van De Lijn en voel dat de eindafrekening niet lang op zich kan laten wachten.

zaterdag 26 februari 2011

pijnlijk schaap

Ik omzwachtel mijn fantasieën over Mieke Vogels, Miet Smet en Jan Bardi. Ze bepalen al veel te lang mijn doen en laten. Elke keer ik aan seks denk of doe, sluipt dat bizarre trio op de voorgrond. Eerst nog subtiel, maar na een paar minuten walgelijk in het rond springend met hun vetkwabben, afgeleefde borsten en bejaarde lul.

Mijn psychologe zegt dat ik dringend mijn verleden moet doorgronden. Dat daar de oorzaak en oplossing van het probleem kunnen liggen. Als ik dan antwoord dat ik geen problemen héb, barst ze net niet in tranen uit en kijkt intriest naar het voorbijrazende verkeer op de Brusselsesteenweg. Waarom ben ik in godsnaam ooit in Gentbrugge beland, zie ik haar denken.

De sessie erop praten we een uur lang over koetjes en kalfjes. Ik vertel over mijn postzegelverzameling, zij wijdt uit over haar moestuin. We lachen samen met een Pakistaan die het zebrapad niet durft oversteken. Pas als ik 50 euro betaald heb en haar deprimerende kantoortje verlaat, stelt ze die ene pertinente vraag, de vraag die mijn leven voorgoed binnenstebuiten keert en zin geeft. Ik knik zachtjes en spring op mijn fiets. De dag is nog lang.

woensdag 13 oktober 2010

de passie voorbij

Ik wandelde met mijn hond door velden en vervuilde grachten. Hij keek liefdevol naar mij op toen ik zuchtend mijn hoofd schudde. Mijn leven bestond uit weinig meer dan onkruid wieden en patatten planten. Mijn azalea's stonden er wel fantastisch bij, dat moest ik toegeven.

Ik huilde bij het zien van mijn dak; het fonkelde vervallen in de zon. Eén storm en ik mocht onder de open hemel slapen, net zoals mijn hond. Het beest kwispelde als altijd; wist hij veel hoe het leven in elkaar zat. Ik ging zitten onder de appelboom en neuriede iets wat ooit een lied was.

De dag passeerde. Ik weigerde op te staan. Wandelaars vroegen zich af waar het pijltje van hun wandelroute zich bevond. Ik had het enkele dagen eerder in een opgewekte bui zwartgeschilderd. Ze moesten maar wat improviseren op hun kuttocht, eens zot doen, alle remmen los. Wie weet wat ze dankzij mij allemaal zouden meemaken.

maandag 16 augustus 2010

mise en seine

Ik hou van prutsers: net als ikzelf zoeken ze hun leven lang naar pissebedden. Onder stenen of in verrot hout, who cares. 's Nachts of in kille regenbuien, met een Maglite of een oplichtend gsm-schermpje, whatever. In vol ornaat of bevend van verdriet; de beesten blijven domweg vluchten naar het donkerste hoekje van mijn onderbewustzijn.

Mijn kinderen zijn jong en onwetend. Alhoewel, je mag hen ook niet onderschatten. Ze weten maar al te goed wat ze wanneer en op welke manier moeten zeggen. Alles wel beschouwd zijn het geniale wonderen der natuur. Het zou mij niet verbazen mochten ze later dokter worden of een blog bijhielden vol irrelevante tekstjes.

Ja, u leest het goed: wijn smaakt altijd beter na slaande ruzie met een bende Hollanders. Ik sla, zij incasseren. Zij slaan, ik doe een Forrest-Gumpje. Rennen alsof mijn Nikes ervan afhangen. Hijgen, omkijken, rochelen in het gezicht van een oud vrouwtje, struikelen over het reservewiel van een rolstoel. Eenmaal thuis plof ik in de zetel en zoek de eerste de beste pissebed die mijn gedachten doorkruist.

dinsdag 10 augustus 2010

gratin gratuit

Wispelturig ben ik niet, hongerig daarentegen des te meer. De frangipanes die ik in mijn leven al gegeten heb, zijn niet te tellen. Zeker niet op één hand. Wat zou ik zijn zonder handen? Eenzaam?

De wereld, dat vreemde ding waarin we zoeken naar geluk, loopt stilaan op haar laatste benen. Het kreunt onder ons dwangmatig dweilen met deuren open. Ik dacht overlaatst aan vroeger, toen Suske en Wiske nog rolmodellen waren, maar ik hielp de wereld geen vingerbreed verder.

Het wandtapijt dat per vergissing op de vloer van een villa in Zwevezele was beland, bevatte zoveel huisstofmijt dat zelfs Joost moest niezen. Hij vulde zijn verdere miserabele leven met het zoeken naar de ideale zakdoek. Zijn schoonmoeder zag haar voorspelling uitkomen. Ik hield het bij achteloos fluiten op weg naar de bakker.

donderdag 1 april 2010

dertien

Later, als je supergroot bent en met een beetje geluk superintelligent, -grappig en -knap (een beetje zoals je papa eigenlijk, nu ik er zo over nadenk)(en als je ook nog een supervrouw hebt, echt helemáál zoals je papa), later dus, zal je misschien terugdenken aan je jonge jaren, hier in het gehucht der gehuchten, onooglijk dorp tussen Wetteren en Aalst, niet ver van een van de drukst bereden autosnelwegen ter wereld.

Misschien zal je twijfelen over je heimat. Je zal sowieso geen echte heimat hebben: zowel je pa als je ma waren inwijkelingen. Het waren buitenbeentjes in de streek, spraken het verkeerde dialect en zochten geen al te diep contact met de buurtbewoners. Ze hadden wel wat beters te doen, dachten ze.

Veel kans dat de tranen je in de ogen springen als je wegdroomt over de ontelbare uren dat je hier in de modder speelde, met een stok in het water ingebeelde vissen ving of in het bouwvallig want gekregen speelgoedhuisje je territorium verdedigde.

Je zal je eigen kinderen vertellen over je jeugd, de tijd dat Yves Leterme de plak zwaaide - 'Hahaha, papa, was die totaal charismaloze hark de baas van België?' - de tijd dat de crisis nog van voorbijgaande aard was - 'Papa, wat is dat, hoogconjunctuur?' - de tijd dat het Westen nog de place to be was - 'Papa, ga je nu eens een écht verhaaltje vertellen in plaats van te mijmeren over je fucking jeugd?'.

Het zal pijn doen om je los te laten, maar je zal niets anders willen. Je zal ons niet vergeten, maar je zal toch vooral aan je eigen toekomst denken. Wij zullen ouder en grijzer worden, nuttelozer en irrelevanter. We zullen niet meer de enige belangrijke mensen in je leven zijn. Maar we zullen er zijn, elke dag opnieuw. Van 9u tot 17u wel te verstaan. Na kantooruren moet je maar bij je schoonouders aankloppen.

vrijdag 12 februari 2010

zoek de misdienaar

Ik weiger te geloven in God, ook al zoekt Hij soms troost bij een gele banaan uit Afrika. De middagstorm is alweer gaan liggen; vadertjes roepen vliegen bijeen, juffen zoeken wasco's, misdienaars sluiten hun ritsen. Zip.

Wanneer, of beter: waarom, zal het leven ooit eindigen? Gisteren? Ik denk het niet. Mijn blaas is nog maar net geledigd of er sluit al opnieuw een winkel de deuren. De wijsneus die optimisme uitvond mag voor mijn part stikken in een nichterige lachbui.

Mijn gematigd optimisme komt ongetwijfeld van mijn natuurlijke ouders, die toevallig ook mijn wettelijke ouders zijn. Ik ben met andere woorden niet geadopteerd. Vind ik dat jammer? Nee. Stinkt u uit uw bek? Vraag dat eens aan uw eerlijkste vriend.

vrijdag 15 januari 2010

wiske

Patiënt 546 uit kamer 52 in gang 34 van de 15de verdieping in blok F heeft tandpijn. Mijn moeder haast zich om de feiten te vergeten. Haar buik voelt anders aan: warmer, werchter, dranouter. Ze huilt zelden, maar als ze huilt is het prijs. Mocht er een wereldkampioenschap huilen bestaan of mocht huilen een olympische discipline zijn, mijn moeder haalde zeker goud. Of zilver.

De wolken, de kippen, het strand: alle faketoestanden wil ik kwijt. Liever kwijt dan geil. Liever Toscaanse saus op mijn frietjes. Liever saus in een potje. Lieven hield opnieuw zijn adem in. Leuven blijft afstandelijk, bitter, hautain, ridicuul. Tobback: een blok aan benen.

De mokka smaakt intens, bijna zoals in de reclame van Côte d'or. Ik huil bij het afscheid nemen. Ik mis mijn zakdoek. Had ik hem maar meegenomen. Nu sta ik hier te snotteren als een klein kind. Ik bén een klein kind. Het leven lacht mij toe.

zondag 6 december 2009

de clash

Op een zomerse winterdag dacht Evert aan het leven. Hij smeerde mosterd op zijn boterham met choco en keek door het raam naar de knotwilgen die dringend geknot moesten worden. Zijn grootvader kwam binnen en verloste hem uit zijn gedachten. 'Waar is de tijd gebleven?' vroeg hij aan Evert. 'Bedoel je De Standaard?' antwoordde Evert. 'Nee, ellendeling, de tijd dat Walter Capiau nog liefde bedreef.' Evert dronk zijn koffie op en verliet de keuken. In de living zat Jezus naar de borsten van Martine Tanghe te staren.