Ik voel je angst als ik in galop over je heen rijd. Je slaakt geen zucht, knippert niet met je ogen, geeft geen krimp. Je zoekt geen afscheid. Mijn excuses aanvaard je met de glimlach, een minzaam lachje dat mij leegzuigt en al mijn moeizaam opgebouwde zelfzekerheid tot stof verpulvert. Ik kijk door het raam, een windvlaag doet knotwilgen plooien.
Mijn tranen voelen kil aan, verwilderd, doelloos. Ik hou ze bij in een potje van de Aldi. Ik kijk ernaar de hele nacht. Ik val in slaap, eenzaam opgekruld in de leren sofa, gekregen van mijn ouders. Italiaans design, ooit vlekkeloos en futuristisch, nu tot op de naad versleten en so nineties. Ik voel mijn veel te lange haren plakken aan opgedroogde cuba libre.
Ik wandel door een stad, een omhooggevallen dorp of een verlaten industriepark, het maakt niet uit. Er is niemand om mij op te vangen, frieten te voeden of cécémel te verkopen. Ik slenter maar door, van achter naar voor, van links naar rechts. Ik hou halt bij elk bushokje, maar telkens ontbreekt de uurregeling. Ik staar naar het blanco blad van De Lijn en voel dat de eindafrekening niet lang op zich kan laten wachten.