Waar is de tijd dat we samen in het grasveld lagen en naar de overdrijvende wolken keken, op zoek naar vormen uit het dagelijkse leven? Jij zag steeds hangtetten, ik meende vooral Disneyfiguren te ontwaren. Op zo'n heerlijke zondagmiddag zei je plots 'Ik haat het leven' en niet veel later lag je te kotsen op boter- en paardenbloemen. We belden je mama op, maar zij reageerde onverschillig: 'Ach, ons Bartje heeft nu eenmaal een zwakke maag.'
Je hield van mij en ik van jou. In de klas streelde je stiekem mijn rechterdijbeen. Na een tijdje werden je handen klam van het zweet en begon je zwaar te ademen. Als de juf dan vroeg in welk jaar de Guldensporenslag plaatsvond, kon je enkel 'Lang geleden?' stamelen. De hele klas barstte in lachen uit, ik weet nog goed met welke blik je toen naar de grond keek. De blik van een geslagen hond, eenzaam en verlaten, trouw maar zonder baasje.
In het vijfde middelbaar scheidden onze wegen. Ik had nieuwe vrienden, jij had honger. Het ging steeds meer bergaf met jou. Geen mens kon je tegenhouden en enigszins in een andere richting rollen. Op een marginale fuif in Eeklo zocht je weer toenadering. Je klampte me aan in het herentoilet, ik rook je lookadem en schudde je van me af. De vernedering was totaal toen je even later op de BeeGees stond te dansen. Het hoongelach was oorverdovend. Vol ingehouden woede stapte je naar huis. Niet veel later hoorde ik dat je de politiek was ingegaan.