Er was geen wezenlijk verschil tussen honger lijden en naar Thuis kijken. Mijn toestand daarentegen was gloednieuw: dromend van Zwevezele by night. Mijn huiskat zat op de vensterbank en loerde naar het levende mummie dat Marianne heet. Haar man - dokter Geert - acteerde weer eens de pannen van het dak. Ik kokhalsde bij zoveel tristesse.
Mijn zussen groeiden samen met mij op in het onooglijke dorp Boekhoute, parel aan de Belgisch-Nederlandse grens. Vissersdorp zonder haven. Jaarlijkse hoogtepunt: de Garnaalfeesten. Tijdens die feesten maakten wij altijd dat we iets in Gent te doen hadden. Terwijl mijn ene zus foute vrienden opzocht, ging ik met mijn andere zus naar de Bourgoyen om zeldzame zwanen te spotten. Ja, zo waren wij wel: jong en ambitieus, echte lefgozers.
Water gleed van de voorruit. Mijn Daewoo Lanos brulde van plezier, zijn ruitenwissers konden de zondvloed met moeite aan. Een bejaard vrouwtje keek mijn richting uit. Ik zwaaide en stak vervolgens mijn fuckvinger uit. Ze sloeg een hand voor haar mond, trok haar wenkbrauwen op en struikelde over haar keffer. Ik stapte uit en nam het dier in mijn armen. Tranen rolden van onze wangen.