Ook vandaag liep ik te praten tegen mezelf. Tussendoor floot ik opgewekte deuntjes. Niemand begreep mijn optimisme, niemand zong mee. Ik keek naar een roltrap, at een Luikse wafel, kocht een dagblad en dronk een koffie. Het wisselgeld hield ik voor mezelf.
Een dode hond kruiste mijn pad. Ik aaide over zijn uitgevreten karkas. Hoorde ik stil gejank? De maden konden het niet zijn, die waren al lang weggetrokken, door hoge bergen en diepe dalen, langs zeeën en rotskusten, op zoek naar een nieuw lijk dat hen enkele dagen van de nodige voedingsstoffen kon voorzien.
Mijn flesje Spa was bijna leeg. Ik dronk een laatste teug. Water, ik lustte het wel. Ik hield wel van kerken en kathedralen, maar nooit van mijn leven zou ik onderbroeken breien.