Het zielige aan de hele zaak was zonder twijfel het gebrek aan visie, mosterdzaadjes en mongolen. Het bleef maar duren, niemand vond rust, open deuren werden ingetrapt. De jongste knaap van de hele bende zweette voortdurend. Een vogel landde op de vensterbank, de aanwezigen die nog niet in slaap waren gevallen keken verschrikt op. Een slecht voorteken. Schietgebedjes vlogen in het rond. God werd weer misbruikt als een Zuid-Koreaanse hoer. Alles eindigde bij één gedachte: we kunnen niet anders. En een tweede gedachte: waar is het frietkot.