Ik trok door bergen.
Ik viel in een ravijn.
Ik stierf.
Mijn begrafenis verliep vlotjes. Er waren geen noemenswaardige incidenten. Behalve misschien het voorval met tante Nonneke en nonkel Dré. Nonkel Dré was weer zo zat als een kanon. Tante Nonneke begon te bidden: 'Jezus, Maria, Jozef die in de hemelen zijt...' Nonkel Dré werd altijd woest van haar gebeden, zeker als hij zat was als een kanon. 'Houd uw muil, gij lelijke trut!' schreeuwde nonkel Dré. Waarop nonkel Prospeer en nonkel Dolf zich in de strijd mengden en nonkel Dré het zwijgen oplegden. Ondertussen was nicht Ines gevallen en had neefje Dokus in zijn broek gedaan. Het kabaal was oorverdovend, net zoals op elk familiefeest.
Gelukkig was ik dood en moest ik dit allemaal niet meer meemaken. In de hemel was het rustig: ik zat op een wolk en keek naar links. Allemaal wolken. Ik keek naar rechts: nog meer wolken. Het was hier eigenlijk nogal saai. Ik deed mijn ogen toe en viel in slaap. Ik droomde van het leven en werd even later wakker. Het regende pijpestelen. Wie had dat gedacht?