Zachtjes vertelde ik van de ijsschotsen in Antarctica. Ik was er nog nooit geweest, maar je luisterde zo aandachtig dat ik de waarheid niet durfde zeggen.
Ik was ooit een boerenkinkel: zielig en alleen, verschopt en verlaten, dik en dun. Ik liep de trappen op in de hoop hogerop te geraken. Meestal geraakte ik ook wel tot de eerste verdieping. Als er twee verdiepingen waren, liep ik tot de tweede verdieping. Soms was er een zolder: een stoffige, warme ruimte vol met dozen en oude foto's. Ik keek dan altijd eens door het zolderluik naar beneden. Ik zat veilig, hoog en droog, fier als een gieter, en ik had honger en dorst.
Ik duwde katten van bomen en raakte vogels met stenen. Ik telde treinen en at hazelnoten. Ik zwom in kanalen en ging nooit naar school. Ik was een drol van formaat. Echt zo een exemplaar dat nooit naar school ging, af en toe hazelnoten at, vaak treinen telde, in het weekend vogels met stenen raakte en katten van bomen duwde.
Gelukkig had je alleen maar oor voor mijn heldendaden in Antarctica. Mijn jeugd interesseerde je niet zo veel. Misschien vermoedde je wel hoe zielig ik toen was, maar kon je het mij vergeven omdat ik al tientallen verre reizen had gemaakt en eigenlijk wel diep vanbinnen een stoere vent was. Misschien wou je ook geloven in het mooie en ongelooflijke, net zoals ik.
Ik stopte mijn kousen. Ik stak de haard aan. Ik kookte een ei.
Jij sliep op mijn canapé. Je droomde wellicht van bromvliegen. Je been maakte rare bewegingen. Ik legde een deken op je been. Je been bleef bewegen. Ik ging op je been zitten. Dat hielp.
Na een tijdje werd je wakker. Je been deed pijn. Je zag mij zitten en vroeg waarom ik op je been zat. Ik vertelde het hele verhaal: je was in slaap gevallen, je been maakte rare bewegingen, niets hielp dus ben ik er maar op gaan zitten. Je knikte begrijpend. Ik vroeg of je misschien zin had in een gekookt eitje. Je riep 'Jaaa!!!!' en rende het huis uit. Ik zou je nooit meer terugzien. Gelukkig maar.