vrijdag 6 februari 2009
doorweekt
Ik hielp mijn grootvader de trap op. Hij liet een scheet. Ik moest mijn lach inhouden. Scheten vond ik grappig. 't Was wel een stinkende scheet. Mijn grootvader sprak de wijze woorden: 'Walter Capiau is een grote meneer, mijn kleinzoon.' Ik stopte met lachen. Ik kon veel verdragen, maar dat ging toch te ver. 'Grootvader, ik kan veel verdragen, maar dat gaat toch te ver,' zei ik dan ook met vastberaden stem. Maar doof als hij was, hoorde mijn grootvader mij niet. Ondertussen waren we wel boven. Wat we hier precies gingen doen, wisten we allebei niet meer. Dus gingen we maar weer naar beneden. Mijn grootvader mompelde iets in de trant van: 'Zaki, dat is pas een lelijke zeikerd.' Ik knikte instemmend.