Soms denk ik aan de dag dat ik een meisje ontmoette in Spanje. Ze vroeg me mee naar het huis van haar vrienden. We bleven er slapen. De eerste nacht gebeurde er niets. De tweede nacht evenmin. De derde nacht had ze iets gesnoven waar ze blijkbaar opgewonden van werd. We hadden seks, maar echt veel soeps was het niet. De vierde nacht gebeurde er niets en een vijfde nacht kwam er niet. Ik moest weer verder.
Zwijgen doe ik niet, maar meestal ben ik wel redelijk stil. Ik luister en kijk. Ik geef zelden over. Ik drink en rook, maar niet overdreven. Ik ben hier en nu. Ik heb spierpijn in mijn rechterbovenarm.
Als men mij vraagt hoe ik de was ophang, antwoord ik steevast: 'Zonder capsones.'
Waarschijnlijk vindt men mij raar, of vreemd. Of anders. Of geniaal. Want geniaal ben ik wel, dat is duidelijk. Vooral als ik mezelf ben.
Gisteren kookte het water in de waterkoker. De thee die ik ermee zette zou in geen tijd opgedronken worden, ware het niet dat het vuurwerk plots begon. Iedereen spurtte naar buiten om van dit doordeweeks spektakel te genieten. Ik bleef uiteraard binnen. Ik was de einzelgänger, zou Boris Becker zeggen.
Mijn strepen verdiende ik in Afrika, het vergeten continent. Mijn Afrikaanse vrienden, Jaap en Kees, waren uitgeput van het vele vissen. Ik had nog nooit gevist, maar wilde het wel eens proberen. Helaas mocht ik niet van Jaap, de dominante oelewapper. Ik nam een peddel en sloeg ermee in Jaaps aangezicht. Kees begon te huilen van geluk. Zijn tranen vielen in zee.
Maanden later, op een mistige voormiddag in Wondelgem, kwam ik een oude bekende tegen. We babbelden even over het leven en dronken vervolgens een pint of vier in een marginaal café. De oude bekende, ik was zijn naam vergeten, vertelde dat hij twee keer in de week 5 kilometer liep. Ik knikte en dacht aan andere zaken.