Ik dacht: hoe vaak ik ook zoek, ik blijf het vinden. Ik blijf alleen, ook al zijn we met vijftien. Ik denk en ik vergeet. Ik slaap zelden uit, dat weet iedereen.
Morgen is het maandag, de dag voor dinsdag. Dinsdag droom ik altijd van een winterdag heel lang geleden. We schaatsen in de zon. De dag, net zoals enkele wilde zwanen, vliegt voorbij.
Ik sprak me aan. Waar ga je naartoe? Ik wist het antwoord niet.