Door de sneeuwbui van gisterenavond zijn al mijn kippen het bos in gevlucht. Ik hoorde ze luidruchtig kakelen en dacht nog, wat is hier aan de hand. Maar toen ik in mijn pyjama de tuin in struinde, waren ze al allemaal verdwenen.
Ik nam mijn jachtgeweer en liep het bos in. Het was stil in het bos. Een tak kraakte. Ik huiverde. De maan scheen.
Ik loste een schot en daarna een scheet. Veel kon ik daar niet aan doen. Ik dacht aan mijn zorgeloze jeugd en verliet het bos. Ik kroop terug in bed en viel in slaap.
Twee mannen kusten een geit vol op de mond. Het was duidelijk een mooie geit.
Ik werd wakker met een schreeuw: woehaa! Mijn levensgezellin was dat al gewoon, maar ik nog steeds niet. Ik poetste mijn tanden en waste enkele lichaamsdelen. Daarna kwam de melkman. Hij zei dat de postbode het niet zou halen vandaag.
Om veertien na negen zette ik de radio aan. Het nieuws was al tien minuten gedaan. Ik vond dat niet jammer, maar at wel mijn boterhammen op. Daar was ik principieel in.