Ik zocht in mijn amalgaam aan medeklinkers maar vond geen enkele die mijn gevoel perfect verletterde. Het was geen zof, geen kiv en ook geen pex. Ik vroeg de weg naar Amsterdam maar niemand kon het zodanig fluisteren dat ik de ogen sloot en droomde van de confituur die mijn grootmoeder nooit zelf maakte. Ze kocht een pot in de Aldi en lepelde de confituur in een andere pot. Een pot die er authentiek uitzag. De confituur smaakte altijd heerlijk. Al de rest trok op geen bal ginder, maar de confituur was om over naar huis te schrijven.
Mijn ouders ontvingen mijn brieven nooit. Ofwel hadden ze geen brievenbus, ofwel werkte de postbode nooit de dag dat ik een brief schreef, ofwel gooide mijn grootmoeder ze stiekem in de vuilnisbak. Het was geen slecht mens, mijn oma, maar dat zeg ik alleen maar omdat ik nog steeds bang ben dat ze achter mij staat met haar liniaal in de hand, ook al is ze al twintig jaar dood en begraven.
Haar graf ligt in Amsterdam. Ik zoek en ik zoek. Ik heb speciaal mijn voorhamer meegebracht om haar grafsteen aan gruzelementen te slaan. Plots besef ik dat ze gecremeerd is. Verast. In Lochristi. De ceremoniemeester had kromme krullen en een scheve neus. Hij slikte toen hij mij hoorde lachen. Ik bulderde de hele zaal bijeen. De zes aanwezigen keken streng mijn richting uit. Daarna aten ze croissants bij de vleet.