Mijn plannen om een volgende nationale betoging eens in een onnozel gehucht in plaats van in Brussel te organiseren, kregen vorm in Zwevezele. Ik had een zwak voor dergelijke plekken. Ze waren lelijk en troosteloos, zeker als het wolkendek zo dik was dat het leek alsof het de hele dag schemerde. Maar ik voelde me er goed. Hoe zieliger het dorp, hoe vrijer mijn gemoed.
Ik zat met mijn vrouw en kinderen in de goedkope gezinswagen. We stopten bij Slagerij het Serpent. We kochten vijf bouletten en een kwart kilo préparé. Mijn vrouw sprak West-Vlaams dus zij voerde het woord. Het Serpent vertelde over haar nonkel die op zijn sterfbed lag. Mijn vrouw knikte en betaalde, ik keek naar een dode kip.
Zouden we picknicken op het kerkhof of in een bushokje? Het werd ergens tussenin. De jongste at een volledige boulet. De middelste gooide steentjes naar een vuilbak. De oudste neuriede de hele tijd. Een vrachtwagen van H. Essers denderde over de kasseien. Het beloofde een mooie dag te worden.