Ze kuste mijn knieën, ik werd wild van geluk. Dit was het waar ik al heel mijn leven op zat te wachten. Ik lachte, schreeuwde, kreunde, fluisterde. Woorden kon ik niet voortbrengen, maar ze begreep maar al te best wat ik bedoelde. Ze was enorm intelligent, deze hoer. Ze gaf mij het gevoel dat ik alleen was op de wereld, zonder verplichtingen, zonder schoonmoeder. Zonder Ikea, zonder Mediamarkt, zonder Siegfried Bracke. Vooral dat laatste bezorgde mij rillingen van plezier.
Ik nam haar borsten stevig vast, wou ze nooit meer loslaten. Ik beet in haar tepels, zoog eraan als een baby, warm en geborgen. Ik draaide haar om, besprong haar langs achter. Plots kwam ik klaar. Samen met het sperma belandden mijn tranen op haar rug. Ik gooide wat kleingeld in haar schoenen en trok de stad in.
De stad was grijs en somber, de straten liepen dood. De parken lagen er betonnerig bij, geen boom te bespeuren. Op een bank hield een oude man zijn hond vast. Hun dagen waren geteld, dat zag je van hier. Hun ogen waren te flets, hun neus te droog. Ik gaf hen een blikje Kitekat, maar durfde te wedden dat ze het nooit zouden open krijgen. Die gedachte alleen maakte mij al vrolijk. Glimlachend stapte ik een bruin café binnen en bestelde een roycosoep. Ik verbrandde mijn tong net niet.