De vrouw lag in bed. Ze sliep nog niet. Ze wachtte op haar man. Haar man zat op het toilet. Wat hij daar deed kan zelfs het kleinste kind raden: hij loste kruiswoordraadsels op. Hij dacht diep na.
De vrouw viel in slaap. Ze snurkte luidkeels. Haar man lag ondertussen naast haar. Hij kon niet slapen.
Een kind begon te huilen. De man troostte het kind en kroop weer in bed. Het was twee uur 's nachts. De maan was niet te bespeuren. De vrouw had het deken naar zich toe getrokken.
Zes uur. De man stond op en rookte een sigaret. Het was mistig. Hij stapte in de auto en reed weg. Na een tijd viel hij in slaap. Eindelijk.