Er zit een wesp in mijn mond en dat is niet zo plezant.
Ik kan niet meer spreken en zingen en liegen.
Ik zoek naar een reden maar vind er geen.
Ik zoek naar mezelf en zoek naar maden.
De maden kronkelen argeloos in het rond.
Zij weten van niet beter, de gelukkigen.
Zij weten zelfs van niets.