Het zat zo: ik keek neer op alles en iedereen, lachte minachtend bij het minste zuchtje wind. De mensen in de straat of op het strand zochten vruchteloos naar liefde. Ik reikte hen mijn hand en sloeg ermee in hun gelaat. Sommigen smeekten om meer. Ik gaf hen alles wat ze wilden: vernedering, negatie, Yves Leterme. Het voelde niet goed, maar ook niet slecht. Ik voelde gewoonweg niets. Hoe hard ik ook probeerde, hoe luid ik ook zong, de meeuwen bleven krijsen. Ik werd gek van hun opdringerig gedrag. De man die apathie veroorzaakte kon ik nog het meest smaken.