Ik stond aan de rand van een vervallen gewestweg. Mieke, een meisje met lange tenen, zat naast mij. Ik dacht aan vroeger, toen winkels nog om de hoek lagen. Een G.Snel-vrachtwagen raasde voorbij. De tijd daarentegen.
Ik verraste niemand met mijn blik. Niemand, behalve Evert. Evert keek vanuit een appelboom - weliswaar een laagstam, maar kom - neer op de mensheid. Hij mengde zich nooit in discussies, bleef over het algemeen ijzig kalm, maar bloosde als oudere vrouwen hem aankeken.
Evert schrok bij het zien van mijn blik. Hij omhelsde mijn hond en bleef er minutenlang tegen fluisteren. De varkens aan de overkant wasten hun BMW. Ik zwaaide schijnheilig. Ook dat verraste Evert. De jongen had duidelijk nog niet veel meegemaakt.